Klappen op een brug: op het kruispunt van homohaat en racisme

Oproep.
Oproep.

Na een schokkende gebeurtenis is de verleiding vaak groot om zo snel mogelijk iets erover te schrijven. Soms is dat verstandig, soms is het zelfs dringend nodig. Maar soms vind ik het beter om even te wachten, tot er meer duidelijkheid is over de gebeurtenis, de strekking, de context en de dynamiek van reacties die vervolgens op gang komen. De grove mishandeling van een homostel in Arnhem behoort duidelijk tot de tweede categorie: een snelle reactie was bijna honderd procent zeker geen erg sterke reactie geweest, zo is inmiddels wel duidelijk. Ik ben blij dat ik gewacht heb, want zowel de eerste berichten over de gebeurtenis als de eerste golf reacties gaven me vrijwel onmiddellijk een zeer ongemakkelijk gevoel.

We weten tot nu toe het volgende. Een groepje van vier tot zes jongens – de oudste twintig, de jongste veertien, de anderen zestien jaar jong – is in de nacht van zaterdag 1 op zondag 2 april gaan vechten met een homostel van twee mannen, een van eenendertig en een van vierendertig jaar. De twee mannen zijn fors mishandeld, een van de jongens heeft een van de twee mannen enkele tanden uit de mond geslagen. Eigenlijk is dat alles wat we min of meer zeker weten. De rest bestaat uit beweringen en verklaringen, waarvan de waarheid nog geenszins vaststaat, maar die door veel media toch als feiten worden gepresenteerd.

De mannen liepen hand in hand en vormden een paar. Ze zeggen dat aan de klappen homovijandig gescheld vooraf is gegaan. Ze zijn dus belaagd omdat de aanvallers uit het hand-in-hand lopen afleidden dat het homo’s betrof, en dus mogelijk doelwit van hun homohatelijke vijandigheid. Dat maakt de mishandeling een vorm van anti-homogeweld. En alsjeblieft, geen “homogeweld”, zoals je te vaak leest, want homogeweld is als een homo andere mensen slaat. Als een homo zelf wordt geslagen uit homovijandige motieven, dan is dat dus anti-homogeweld. Het homovijandige motief is aannemelijk. Maar het is geen onbetwistbaar vaststaand feit. Het pure feit dat twee homo’s zijn aangevallen, betekent nog niet dat ze zijn aangevallen omdat ze als homo zijn gezien en daarmee vijandigheid opriepen bij homohaters. De twee slachtoffers hebben anti-homogescheld gehoord, zeggen ze. Ik ga er onmiddellijk van uit dat ze dat te goeder trouw zeggen. Ik vind dat op zich ook aannemelijk. Maar een aannemelijke bewering is nog geen onbetwistbaar feit.

Meer algemeen is het best riskant om enkel en alleen uit het verslag van slachtoffers van geweld af te leiden wat er precies is gebeurd. Ja, slachtoffers hebben het recht om serieus genomen te worden, om hun verhaal niet weggewimpeld te zien worden. Maar slachtofferschap garandeert niet automatisch feilloze waarneming en secuur geheugen. In de hectiek van een ruzie en in de nasleep van een traumatische gebeurtenis is het geheugen van wie dan ook niet automatisch betrouwbaar. Ook slachtoffers kunnen zich vergissen. Enige terughoudendheid, niet meteen conclusies trekken: het lijkt me wijsheid, zowel voor activisten als voor journalisten.

Ik merkte van die terughoudendheid vrij weinig. Toen de commotie loskwam, het COC haar statement aflegde, het initiatief voor hand-in-hand lopen en de protestmanifestatie in Arnhem werden aangekondigd, was de homovijandige strekking van de aanval aannemelijk en de verontwaardiging daarover heel logisch. Ik was ook geschokt, zoiets had mij als homoseksuele man ook kunnen gebeuren, al heb ik momenteel geen kandidaat wiens hand ik zou willen vasthouden. Maar geschoktheid en verontwaardiging zijn nog geen reden om als vaststaand feit te behandelen wat op dat moment alleen een gegrond vermoeden, een indruk was. We hadden de eerste vierentwintig uur alleen de verklaringen van het mishandelde tweetal, maar de eerste getuigenverklaring moet ik nog tegenkomen. De hele aanvankelijke verontwaardiging was dus gebouwd op een aanname, niet op basis van harde feiten.

Er waren ook enkele redenen waarom ik de eerste verklaringen van de twee mishandelde mannen met enige scepsis bezag. Een scepsis die snel groeide. De eerste was de mishandeling zelf. De tanden zouden er uit geslagen zijn met niet minder dan een betonschaar. Een wat?! Gaat uitgaansjeugd in Arnhem er met betonschaar op uit? Is dat aannemelijk? Zo’n ding gebruik je – zo is mij verteld, ik ben geen expert – om fietsensloten te slopen en het rijwiel mee te nemen. Maar als je op fietsenjacht bent, dan ga je geen ruzie staan maken met anderen midden op een brug op loopafstand van het uitgaanscentrum in een nacht waarin politie ongetwijfeld niet ver weg is. Dat brengt de missie maar in gevaar. Verder vraag ik me, net als anderen, intussen af of een klap met zo’n ding niet veel grotere verwondingen zou hebben toegebracht. Je verliest dan meer dan enkel een paar tanden, hoe akelig dat ook al is. Ik weet daar allemaal het fijne niet van, maar er ligt hier reden genoeg om eens door te vragen. Ik zeg niet dat de twee mannen liegen. Maar kan het zijn dat ze in de chaos dingen anders hebben waargenomen dan ze daadwerkelijk zijn? En is het werkelijk journalistiek verantwoord om de mishandeling middels betonschaar te noemen, niet als iets dat de slachtoffers vertellen, maar als objectief vaststaand hard feit?

Het tweede detail dat me verontrustte, is helemaal geen detail, maar brengt ons tot de kern van de zaak. Ik citeer nu een Facebook-verslag vanuit de slachtoffers, dat via een artikel in de Gelderlander te lezen is. “Na het stappen in Arnhem zijn we geprovoceerd omdat we min of meer hand in hand liepen (…) maar daardoor dus belaagd zijn door een groep Marokkanen met de leeftijd tussen de veertien en achttien jaar”. Geen twijfel, geen vermoeden, niet “ze zagen er Marokkaans uit”. Nee, “een groep Marokkanen”. Daarmee was de gebeurtenis al etnisch geframed. En daarmee kwamen de sluizen voor een stroom racistische modder open te staan.

En het ziet er niet uit als slordigheid. Bijna aan het eind van de Facebook-post staat er: “Dat dit nog kan gebeuren in Nederland anno 2017 is niet te snappen en onbegrijpelijk, want uiteindelijk zijn wij gewoon Nederlanders in ons eigen land, maar het mag dus zo blijkbaar niet zijn qua homoseksualiteit”. “Wij” zijn Nederlanders, en “wij” zijn aangevallen, in ons eigen land nog wel, door Marokkanen, die kennelijk geen “Nederlanders” zijn. Voor het – aannemelijke, maar dus niet vaststaande – homovijandige karakter van de agressie maakt dit nog niet uit. Maar voor degene die dit schrijft, is een andere dimensie kennelijk zeker zo belangrijk: wij Nederlanders zijn slachtoffers van Marokkaanse agressie geweest. Dat is wat er impliciet staat. In de perceptie van de slachtoffers was het dus niet alleen een aanval gepleegd uit homovijandigheid. Het was tegelijk een botsing tussen Nederlanders en wat zij aanduidden als “Marokkanen”. Wat zich op die brug afspeelde, was niet simpelweg een vorm van anti-homogeweld. Het was tegelijk – afgaand op het verslag vanuit de slachtoffers! – een mini-versie van wat vroeger met een ongelukkig woord “rassenrellen” werd genoemd.

Niet alle media namen de vermeende Marokkaanse identiteit van de aanvallers in hun berichtgeving op. De NOS echter wel, en dat telt in de beeldvorming. Het duurde dan ook niet lang of je kon in de commentaren op bijvoorbeeld Joop.nl grove racistische taal zien. Maar ook waar het expliciete racisme ontbrak en de “diversiteit” werd aangeprezen, was toch sprake van een sterk ‘wij in Nederland maken ons samen sterk voor diversiteit en tolerantie’-nationalisme: alsof homo-acceptatie een nationaal erfgoed is, een kernwaarde van de Nederlandse maatschappij is die door Willem van Oranje en de watergeuzen hoogstpersoonlijk op hertog Alva en de Spaanse koning Filips de Tweede is veroverd, destijds rond 1572.

En in die sfeer ging afgelopen maandag dus het halve land hand in hand. Ik zag Pechtold en Koolmees. Ik zag Dijsselbloem en Asscher. Ik zag Baudet en Hiddema, die elkaar zelfs een “protestkus” gaven. Ja, ik zag ook allerlei mensen hand in hand met de beste bedoelingen. Maar ik zag vooral ook een hype van wat zijn wij als Nederlanders allemaal vreselijk goed bezig tegen haat en onverdraagzaamheid. Aan wie was dit gebaar eigenlijk geadresseerd? Aan de zes inmiddels aangehouden verdachten? Foei, niet meer doen, anders gaan we weer hand in hand lopen? Was het gericht aan andere mensen met homovijandige ideeën, om ze op andere gedachten te brengen? Het voelde als een opgedrongen ritueel van insluiting enerzijds, en de onvermijdelijke uitsluiting anderzijds. Het was een show van zo hoort het hier, in Nederland, met ónze normen en ónze waarden. Die nationale toeëigening van wat doorgaat voor homo-acceptatie zal het moeilijker maken voor een werkelijke bevrijding van, voor en door lesbo’s, homo’s, biseksuelen, transgenders & queers en alle andere gender-identiteiten/oriëntaties, om het veelal afgekorte LGBTQ+ maar eens voluit te schrijven, voor een homo-acceptatie die alle nationale grenzen maar beter kan doorbreken om effectief te zijn in plaats van speelbal van nationale en religieus geformuleerde identiteiten over en weer.

Intussen raakt het verhaal van de twee slachtoffers verder omstreden. Gerald Roethof, advocaat van een verdachte in deze zaak, heeft zich gemeld en zegt een paar interessante dingen. “Mijn cliënt is door een van de jongens geslagen en heeft daar vervolgens op gereageerd. Het had niets met geaardheid te maken”, benadrukt Roethof. Eerst die geaardheid. De ontkenning van verdachte en advocaat dat die een rol speelde, zegt weinig tot niets. Als ik advocaat was, zou ik ook mijn cliënt aanraden te ontkennen dat homovijandigheid een rol speelde. Het is namelijk moeilijk te bewijzen, en zonder homohaat als motief is er slechts van ‘gewone’ mishandeling sprake, en is de straf bij veroordeling dus lager. Dit is dus gewoon een tactiek van de verdediging om naar een zo laag mogelijke strafmaat toe te werken. Het zegt niets over wat er feitelijk is gebeurd.

Maar hoe zit het met die eerste klap? Dat wordt ook moeilijk te bewijzen of te weerleggen. Er is echter wel een aanknopingspunt, in de eerste verslagen van… de slachtoffers. Het AD citeert ze aldus: “Maar op de brug stond een groepje jongens met de fiets. Die begonnen meteen te roepen, te schelden. Wij hebben gezegd: als dat gebeurt, laten we ons niet op de kop zitten. Dus wij begonnen terug te schelden.” Ze besloten door te lopen. “‘Wat kijk je nou?’, vroeg ik. ‘Ik vroeg of hij weg wilde gaan, zei dat we geen ruzie zochten.’ Voor ze het wisten, stond het hele groepje om ze heen. ‘Een ging er pal tegen mijn man staan. Nou is hij niet bepaald een vechtersbaas, dus ik duwde die jongen weg. Nou, toen ontplofte de boel.'” Het eerste actieve fysieke contact was dus, ook als we afgaan op deze versie, een duw door een van de vervolgens mishandelde mannen. Is het ondenkbaar om wat hier als “duw” wordt omschreven, door de betreffende verdachte als een “eerste klap” is overgekomen? Of dat mensen rond zo’n chaotische botsing niet meer precies weten wie er het eerst sloeg? Daarmee is het vervolg – grof geweld, harde klappen – helemaal niet gerechtvaardigd. Maar het laat wel iets zien over de mogelijke aanloop. Ik heb niet de neiging om deze verdachte en zijn advocaat op zijn woord te geloven. Ik heb echter evenmin de neiging om alles wat hij zegt als verzinsel van tafel te vegen. Wat hier precies is gebeurd, is vooralsnog een open vraag.

Twijfel over de toedracht krijgt extra gewicht bij twee andere dingen die de verdachte beweert. Ten eerste: er was geen betonschaar in het spel, de tanden zijn er met een harde vuistslag uitgeslagen. Het lijkt me dat dit te reconstrueren is. “Hij heeft een dikke hand, de tandafdrukken staan erin”, aldus Roethof over die verdachte. Nog veel belangrijker: het groepje was qua afkomst heel divers, het beeld van “Marokkaanse jongens” klopt niet, volgens Roethof. “Volgens de advocaat bestond de groep uit vier jongens van verschillende achtergronden.” Ook dat is te controleren. En als de advocaat op dit punt de waarheid spreekt, dan komt de aanvankelijke bewering van de slachtoffers dat ze als Nederlanders door Marokkanen zijn belaagd, in een nog wranger daglicht te staan. Dan is er stemming gemaakt op basis van nog niet eens de schijn van feitelijkheid.

Dat weten we in dit stadium echter nog helemaal niet, en ook de conclusie dat het verhaal van de slachtoffers geen hout snijdt, is in dit stadium niet gerechtvaardigd. Sydney Smeets, advocaat van de twee afgetuigde mannen, veegt de verklaring van Roethof van tafel en houdt hun versie staande. Het is heel goed mogelijk dat de feitelijke kern van hun verhaal overeind blijft. Dan nóg is de framing, het negatief wijzen naar “Marokkanen”, verkeerd. Reden tot expliciete veroordeling van de mishandeling als zijnde een brute daad van homovijandigheid is er dan echter wel degelijk.

Maar zover is het nog niet. In een serieus verhaal dienen we, ook waar het gaat om een grove aanval op twee hand in hand lopende homoseksuele mannen, wel degelijk aan waarheidsvinding te doen, en aan hoor en wederhoor. Slachtoffers spreken niet automatisch op elk punt de waarheid, verdachten zijn niet automatisch leugenaars. Er is reden om de akelige gebeurtenis aandachtig te blijven volgen, want het laatste woord is er overduidelijk niet over gezegd. Iets beter werk leveren, geachte journalisten, en iets minder haast met stelling nemen vanuit absolute zekerheid, geachte mede-actievoerders. Fact free activism is niet wat we nodig hebben, uitgerekend in dit tijdvak waarin we fact free politics toch al te veel zien. Een demonstratie tegen anti-homogeweld is uitstekend, maar wat er in Arnhem is gebeurd, is nog niet de meest overtuigende aanleiding zolang we niet iets meer weten.

Wat inmiddels echter wel glashelder is, dat is dat de eerste versie van de gebeurtenissen schaamteloos wordt misbruikt door nationalistisch en racistisch rechts. Wilders’ PVV bijvoorbeeld, die oproept om de daders, als het om “Marokkanen” gaat, niet alleen streng te straffen, maar ook hun Nederlands paspoort te ontnemen en het land uit te zetten. Een PVV-Kamerlid had het alweer over “Marokkaanse straatterreur”.

Dat kun je nog behandelen als weliswaar akelig maar voorspelbaar, net als ook wel de al genoemde hatelijkheden in de commentaren onder een Joop-artikel. “Er is natuurlijk een rechtstreeks verband tussen de groeiende populatie van moslims en toenemend geweld tegen homo’s, maar laten we ons in allerlei politiek correcte bochten wringen om die olifant niet te benoemen”, lees je daar, naast nog wat bottere hatelijkheden. En Joop.nl is dan nog een relatief progressieve website. Als daar comment-plaatsers al zo tekeer gaan, dan kun je wel raden hoe het er op Geen Stijl, de Dagelijkse Standaard en de Post Online uitziet.

Vooral verontrustend is het feit dat vrijwel niemand* de beeldvorming waarin agressie tegen homo’s wordt neergezet als on-Nederlands, als iets dat we hier niet doen want hier zijn we tolerant, weerspreekt als de giftige nationalistische onzin die het is. Zo wordt de terechte woede gericht, niet zozeer tegen anti-homogeweld en de alomtegenwoordige onderhuidse homovijandigheid waar deze door wordt gevoed, maar tegen de vermeende herkomst van de vermeende daders. Zo wordt afwijzing van homovijandigheid geïnstrumentaliseerd tot een steunbetuiging aan een idyllische, mythische en levensgevaarlijk misleidende Nederlandse nationale identiteit. Alsof homohaat en anti-homogeweld een importproduct is, iets dat “zij”, “de moslims”, “de Marokkanen”, doen, en niet al eeuwenlang een kernaspect van de Nederlandse maatschappelijke verhoudingen.

Ik weiger als homoseksuele man om me, via de zorg en woede die ik wel degelijk ook voel, te laten meeslepen en misbruiken in dit soort verontwaardiging. Het is een verontwaardiging die voornamelijk lippendienst bewijst aan homo-emancipatie, maar vooral een opgeklopt zelfvoldaan nationaal zelfbeeld bevestigt en vooral weer nationalisten en racisten verder in de kaart speelt en een algemeen klimaat van haat bevordert waar juist ook LBTGQ+-mensen extra narigheid van kunnen verwachten.

Peter Storm
Dit stuk verscheen eerder op zijn weblog Ravotr.

Noot
* Een uitzondering, niet de enige maar ze zijn dun gezaaid, is Peter Breedveld. In “Betonschaar” op Frontaal Naakt noemt hij een aantal van de twijfels die ik hierboven ook uitspreek, en aan zijn stuk heb ik dan ook het een en ander gehad.