Matt Huber: “bewustwording” zal ons niet behoeden voor een klimaatramp

(Foto door Sara Löwgren/CC BY 2.0, niets veranderd.)

Het verspreiden van kennis en bewustzijn over de klimaatcrisis is niet genoeg. Er is geen hoop voor de planeet zonder klimaatbeleid dat de materiële behoeften van arbeiders aanpakt.

In het midden van de jaren 2000 was er een echte stroomversnelling in de discussie rond klimaatbeleid. In 2006 werd Al Gore’s film “An Inconvenient Truth” (“Een ongemakkelijke waarheid”) aangekondigd als de “Silent Spring” (“Dode lente” – een belangrijk boek bij het begin van de milieubeweging) van onze generatie, die miljoenen mensen zou mobiliseren voor de klimaatstrijd. In hetzelfde jaar alarmeerde econoom Nicholas Stern de beleidswereld met zijn “Stern Review on the Economics of Climate Change”, een zevenhonderd pagina’s tellend rapport dat voorspelde dat de kosten van de klimaatverandering tussen vijf en twintig procent van het bruto binnenlands product (BBP) zouden kunnen gaan bedragen. In 2007 bracht de IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change – Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering, van de Verenigde Naties) haar vierde evaluatierapport uit, waarin zij de verschrikkelijke wetenschappelijke gegevens op een rijtje zette en aangaf welke veranderingen dringend noodzakelijk waren.

Onze Matt Huber-trilogie:
1. “Bewustwording” zal ons niet behoeden voor een klimaatramp
2. Decennium van de Green New Deal?
3. Matt Huber over “het hart van het monster” – ecologische rechtvaardigheid, inheemse bevolkingen, economische krimp en de rol van het kapitaal

Dit alles leek toe te werken naar de internationale bijeenkomst in Kopenhagen in 2009, waarvan velen verwachtten dat de wereld – en vooral de Verenigde Staten – eindelijk gezamenlijk het probleem aan zou gaan pakken. Ook de aarde zelf riep om actie. In de zomer van 2007 kromp de oppervlakte van het Noordpoolijs tot een historisch minimum van 10,7 miljoen vierkante kilometer, 38 procent onder het gemiddelde en 24 procent minder dan het vorige trieste record uit 2005. De daaropvolgende lente kwamen James Hansen en een team wetenschappers met een artikel (“Target Atmospheric CO2: Where Should Humanity Aim?” – “Doelstelling CO2 in de atmosfeer: Waar moet de mensheid zich op richten?”) waarin zij verklaarden: “Als de mensheid een planeet wil behouden die vergelijkbaar is met die waarin de beschaving zich heeft ontwikkeld en waaraan het leven op aarde is aangepast, wijzen paleoklimatologische gegevens (klimaatgegevens verkregen uit bodemonderzoek) en de huidige klimaatverandering erop dat de huidige CO2-concentratie van 385 ppm (parts per million, een miljoenste gedeelte, of een duizendste promille) moet worden teruggebracht tot maximaal 350 ppm.”

Activistische organisatie 350.org

Vanwege de dringende noodzaak en het gevoel dat dit precies het juiste moment was, richtten klimaatactivist Bill McKibben en “een groep vrienden van de universiteit” de activistische organisatie 350.org op, die Hansens doelstelling van 350 ppm CO2 aangreep om aan te dringen op verandering. McKibben schreef verschillende artikelen waarin hij beweerde dat 350 “het belangrijkste getal op de planeet” was en organiseerde een massale wereldwijde actiedag op 24 oktober 2009 om staten te dwingen zich aan deze objectieve, wetenschappelijke norm te houden. In 2012 richtte zijn veel gelezen artikel in Rolling Stone, “Global Warming’s Terrifying New Math”, zich opnieuw op een reeks getallen (2° Celsius, 565 gigaton) en werden deze het onderwerp van McKibbens “Do the Math Tour”, met “uitverkochte shows in elke hoek van het land”. McKibben gebruikte deze getallen voor zijn politieke boodschap: de fossiele brandstof=industrie zal nog de laatste gigaton koolstof die zij kan bereiken verbranden – en zij moet worden gestopt.

McKibben en anderen proberen het vertrouwen op cijfers en het beroep op wetenschappelijke objectiviteit altijd te gebruiken om te bepalen wat niet politiek is in de klimaatstrijd. In een uitzending van Colbert Report herhaalde McKibben een van zijn belangrijkste punten: “Wetenschap is niet zoals politiek. Scheikunde en natuurkunde onderhandelen niet op die manier.” Enkele jaren later beschreef hij de klimaatstrijd als een strijd tegen de natuurkunde. “Deze onderhandeling gaat tussen mensen en natuurkunde. En daarom is het niet echt een onderhandeling. Want natuurkunde onderhandelt niet. Natuurkunde doet dat gewoon.”

McKibben’s 350.org en anderen kozen ervoor zich strategisch te richten op klimaatpolitiek als een strijd over kwesties van wetenschap en kennis. Voor hen ging het over wat wetenschappers beweren dat de oorzaken van en oplossingen voor klimaatverandering zijn. Maar uiteindelijk lijkt de kernvraag van de klimaatpolitiek er altijd een te zijn van geloof in of ontkenning van de wetenschap. Daar zijn duidelijke en goede redenen voor. We begrijpen klimaatverandering alleen door wetenschappelijke metingen van broeikasgassen in de atmosfeer en steeds verfijndere modellen die onze klimaattoekomst voorspellen. Dat de wetenschap het probleem van de klimaatverandering heeft ontdekt, betekent dat zij altijd centraal zal staan in de klimaatpolitiek.

Geschoolde klasse

Maar na het momentum van 2007-8 ging er van alles verkeerd. De wereldwijde kapitalistische economie stortte in, de Verenigde Staten hernamen in Kopenhagen hun rol als spelbreker, en tot op de dag van vandaag heeft de klimaatbeweging nog steeds niet het soort omwenteling teweeggebracht dat nodig is. McKibben wijst er dan ook consequent en terecht op dat we de klimaatstrijd aan het verliezen zijn, en flink ook. Maar tot hoever kunnen we wetenschappelijke kennis inzetten voor een juiste klimaatpolitiek? Dit soort kennis appelleert aan een specifieke klasse: de geschoolde klasse. Ik definieer de geschoolde klasse ruim als degenen die diploma’s en certificaten verzamelen voor een gunstig plekje op de arbeidsmarkt. Net als McKibben en zijn “groep universitaire vrienden” vormt de geschoolde klasse nog steeds de kern van de klimaatbeweging: wetenschappers, journalisten en studenten.

De geschoolde klasse is een product van de verschuivende geografie van kapitaalaccumulatie, waar kennis een toegang is geworden tot een redelijk veilig bestaan te midden van deïndustrialisatie en afnemende macht van de arbeidersklasse. Aan de basis van de kenniseconomie ligt de centrale rol van onderwijs en diploma’s bij het bepalen van iemands bekwaamheid voor bepaalde beroepen. Maar buiten de arbeidsmarkt wordt de geschoolde klasse ook gekenmerkt door een sociaal-cultureel milieu dat kennis in het algemeen waardeert: het bijhouden van nieuws, het doen van onderzoek en het verzamelen van feiten.

Klimaatpolitiek wordt ook gevormd door een geschoolde wereld van “beleid”. Zoals Naomi Klein opmerkt, was het een geval van “ongelukkige timing” toen wetenschappers een consensus bereikten over de ernst van de klimaatverandering, precies op het moment dat de politieke macht verschoof naar een vrije markt-ideologie van deregulering en bezuinigingen in de jaren tachtig. Toch hielden geschoolde medewerkers in de non-profit sector en in de beleidswereld een groot deel van deze periode vast aan het geloof dat klimaatverandering kon worden gestopt door een reeks technocratische en marktgerichte oplossingen. De gematigd progressieve econoom en lid van de regering Clinton, Brad DeLong, beschrijft dit als “marktmiddelen gebruiken voor sociaal-democratische doeleinden”.

Voor dit soort beleidstechnocraten is de klimaatstrijd geen machtsstrijd over materiële productie, maar een strijd over ideeën en intelligent beleid. Het wereldje van klimaatbeleid begreep dat rechts aan de macht gekomen was en dacht het te slim af te zijn met elegant marktgericht beleid voor het fors afremmen van klimaatverandering. Het had het helemaal mis.

(Foto door Victoria Pickering/CC BY-NC-ND 2.0, niets veranderd.)

De politiek van de geschoolde klasse

Veel van de huidige discussie over de geschoolde klasse hebben we te danken aan het concept van de “professional-managerial class” (“geschoolde management klasse”) (PMC), bedacht door Barbara en John Ehrenreich. De impuls van de Ehrenreichs om over de PMC te theoretiseren kwam voort uit haar centrale rol in de vorming van de “nieuw links”-bewegingen in de jaren zestig en zeventig. Zoals zij het stelden: “De opkomst van het PMC-radicalisme in de jaren zestig kwam op een moment dat de materiële positie van deze klasse snel vooruitging. De werkgelegenheid in PMC-beroepen steeg sterk en de salarissen stegen mee.”

De Ehrenreichs beschrijven hoe de beste delen van nieuw links zeker de kapitalistische controle over de economie betwistten, maar dat zij dit combineerden met “moralistische minachting voor de arbeidersklasse.” Zij citeren het beroemde Port Huro- manifest uit 1962 van de Students for a Democratic Society: “Elk nieuw links in Amerika moet een links zijn met echte intellectuele vaardigheden, toewijding aan overleg, eerlijkheid en reflectie als werkinstrumenten.” Vanuit het perspectief van de geschoolde klasse is politiek grotendeels een cultureel terrein van kennis en van het bereiken van consensus over ideeën. Naast diploma’s en deskundigheid vindt de geschoolde klasse “intellectuele autonomie en openbare dienstverlening” het allerbelangrijkste.

Omdat de universiteit, in de woorden van de Ehrenreichs, “het historische voortplantingsorgaan van de PMC” is, werd ze ook de bron van twee soorten betrokkenheid bij de politiek. Ten eerste was er een explosie van academische technocraten en andere hoogopgeleide beleidsdeskundigen die streefden naar het oplossen van sociale en milieuproblemen door deskundigheid. Ten tweede werd de universiteit een bastion van een nieuwe vorm van radicale politieke theorie, waarin cultuur centraal stond in plaats van de oude klassenstrijd.

Volgens de Ehrenreichs bleven de klassentegenstellingen tussen de PMC en de arbeidersklasse voortbestaan, en tegen het eind van de jaren zeventig zakte nieuw links ineen tot “meer een subcultuur dan een beweging”. Het gebrek aan belangstelling van de geschoolde klasse voor de oude klassenkwesties ziet er volgens Jean-Christophe Agnew nog grimmiger uit sinds de politieke macht verder naar rechts verschoof, naar het kapitaal. “Gezien haar relatieve onoplettendheid voor kwesties als productie, gelijkheid en uitbuiting, lijkt culturele politiek bijzonder ongeschikt voor een tijd die gekenmerkt wordt door de schaamteloze overdracht van rijkdom tussen klassen.”

Klimaatpolitiek van de geschoolde klasse

Met andere woorden, de kapitalistische klasse organiseerde zich als klasse om rijkdom en politieke macht te vergaren. En ondertussen raakte links, doordrongen van de waarden van de geschoolde klasse, ervan overtuigd dat klassenpolitiek achterhaald en orthodox was en slecht toegerust voor een nieuwe “post-industriële” kenniseconomie. Er is misschien geen beter voorbeeld van deze nieuwe benadering van politieke kwesties door de geschoolde klasse dan de milieubeweging.

Vanaf het begin stond wetenschappelijk bewijs centraal bij het vormgeven van het bewustzijn en de eisen van de milieubeweging. Het was Rachel Carson, een geschoolde zeebiologe, die de beweging in 1962 op gang bracht met haar boek “Silent Spring”. In 1972 publiceerde het Britse milieutijdschrift The Ecologist een hoofdartikel “A Blueprint for Survival” (“Een blauwdruk om te overleven”), waarin het autoriteit claimde op wetenschappelijke gronden: “Dit document is opgesteld door een klein team van mensen die allemaal, in verschillende hoedanigheden, professioneel betrokken zijn bij de studie van wereldwijde milieuproblemen.” Het bekendere rapport van de Club van Rome uit 1972 aangaande ‘overbevolking’, “De grenzen aan de groei”, hanteerde dezelfde visie op politiek – de strijd over de toekomst zou worden beslist aan de hand van wetenschappelijke modellen en deskundigheid.

Niet alleen de “intellectuele autonomie” maar ook inzet voor “openbare dienstverlening” kenmerkt de waarden van de geschoolde klasse. Deze betrokkenheid is geworteld in het idee dat geschoolde mensen hun kennis kunnen inzetten om de wereld beter te maken. Ik geef hieronder een zeer schematische beschrijving van verschillende soorten mensen geschoold in klimaatpolitiek die deskundigheid en ecologische “openbare dienstverlening” combineren.

Geschoolde klasse – drie typen deskundigen klimaatpolitiek

BeroepsklassePolitiek doelTheorie van verandering
WetenschapscommunicatorVerspreiden van klimaatwetenschap en -waarheidKennis informeert en zet aan tot politieke actie
BeleidstechnocraatUitvoeren van klimaatbeleidRechtse beleidsmakers kunnen worden overgehaald met slimme beleidsontwerpen die gebruik maken van marktprikkels
Anti-systeem radicaalSysteemverandering, niet klimaatveranderingKleinschalige alternatieven en anti-consumentisme zullen het kapitalisme laten afbrokkelen

Ten eerste zijn er wetenschapscommunicatie-mensen die zelf natuurwetenschapper zijn, zoals Rachel Carson of James Hansen, of die er anderszins veel belang aan hechten te weten wat de wetenschap heeft ontdekt, zoals wetenschaps- of milieujournalisten. Dit soort mensen gelooft dat het voornaamste probleem in de milieupolitiek een gebrek aan bewustzijn of een regelrechte ontkenning van wetenschappelijke kennis is. Zij stellen dat als de massa de wetenschap echt zou begrijpen, actie zou volgen.

Ten tweede zijn er de beleidstechnocraten wier professionele deskundigheid gebaseerd is op rechten- of beleidsstudies en die werken in denktanks, de academische wereld of non-profit organisaties. Naast universiteiten is het de moeite waard om aandacht te vestigen op de opkomst van ngo’s – tegenover vakbonden en politieke partijen – als kritische centra van activisme en politiek, in hetzelfde tijdperk waarin de milieupolitiek ontstond. Deze organisaties ontwerpen “slimme” beleidsoplossingen voor milieuproblemen. Zij geloven dat zij met rationele, logische argumenten politici en publiek voor dit beleid kunnen winnen.

Tenslotte zijn er de anti-systeem radicalen, wier eigen blootstelling aan de wetenschap van ecologische ineenstorting leidt tot politieke radicalisering. Vaak is die geworteld in schuldgevoel over eigen medeplichtigheid aan consumptiepraktijken die de geschoolde klasse bekritiseert. Dit soort klimaatactivisten zal eerder begrijpen dat de oorzaak van de milieuproblemen principieel geworteld is in het kapitalisme, maar hun politieke reactie is de blik naar binnen te richten via moralistische oproepen om minder te consumeren, de industriële samenleving te verwerpen en te pleiten voor micro-alternatieven op lokale schaal. De academische wereld is misschien de enige plek voor dit soort mensen met zulke radicale ideeën. Of eventueel zien ze helemaal af van een beroep en proberen ze als doe-het-zelver zoveel mogelijk buiten het gewone netwerk te leven, of wijden ze zich aan speciale kennissystemen zoals “permacultuur” landbouwtechnieken.

Alternatief voor de arbeidersklasse

Wat deze drie zeer schematisch weergegeven types met elkaar verbindt, is de centrale rol van kennissystemen bij het vormgeven van hun politieke betrokkenheid bij milieuproblemen. Mijn doel is niet om het belang van kennis en wetenschap voor de politiek te ontkennen, maar om te wijzen op de manier waarop deze politiek materiële conflicten en klassenstrijd ontwijkt, en alleen een beroep doet op een minderheid van de samenleving met een hoge opleiding. De klimaatpolitiek van de geschoolde klasse spreekt hoofdzakelijk de hooggeschoolden zelf aan. Maar zij vormen slechts een klein gedeelte van de bevolking. Als we een democratische meerderheidscoalitie voor het klimaat willen opbouwen, hebben we een politiek nodig die verder gaat dan de geschoolde klassen. Met andere woorden, we hebben een klimaatbeleid voor de arbeidersklasse nodig, dat niet gericht is op kennis en intelligent beleid, maar eerder op strijd om toegang tot energie, voedsel, huisvesting en vervoer. En dat we precies die sectoren koolstofvrij moeten zien te maken.

Terwijl de geschoolde klasse de neiging heeft aan te nemen dat voor het oplossen van de klimaatproblemen deze zaken duurder moeten worden om de kosten van de uitstoot te “internaliseren”, kunnen socialisten daar een koolstof vrijmakingsprogramma tegenover stellen dat de arbeidersklasse toegang tot deze basisvoorzieningen garandeert. De golf in 2018-20 van Green New Deal-voorstellen met deze visie is de laatste tijd weggeëbd, maar we mogen dit fundamentele inzicht niet uit het oog verliezen. We moeten het klimaatbeleid heroriënteren op directe verbeteringen voor het leven van arbeiders die al tientallen jaren lang lijden onder neo-liberale bezuinigingen en aanvallen van de kapitalistische klasse.

Matt Huber

Oorspronkelijke tekst: “‘Awareness’ Will Not Save Us From Climate Disaster” uit het Amerikaanse tijdschrift Jacobin van mei 2022. Vertaling en bewerking: Jan Paul Smit.

Noot van de redactie. Wil de klimaatstrijd succes hebben, dan moet de klimaatbeweging intersectioneel zijn, dat wil zeggen: onderdeel uitmaken van de onderop strijd tegen kapitalisme, racisme en patriarchaat. Met de vertaling van een drietal stukken van Matt Huber willen we het belang van arbeidersstrijd voor de ecologische beweging nog eens benadrukken. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat we het honderd procent met hem eens zijn. Wij hebben geen vertrouwen in de linkervleugel van de Democratische Partij. Natuurlijk is Sanders te prefereren boven Biden of Trump, maar ook hij is niet uit op het ontmantelen van het kapitalisme of de imperialistische macht van de VS. En anders dan Huber zijn wij niet enthousiast over de oorspronkelijke New Deal. Dat was immers een autoritair staatsproject om het door crises geplaagde kapitalisme te redden, met weliswaar enige positieve aspecten, maar dat toch vooral neerkwam op een top-down intensivering van de uitbuiting en beheersing van de arbeidersklasse.