Ook in de zeventiende eeuw werd het debat over kolonialisme gesmoord

De inwoners van de zeventiende-eeuwse Republiek leefden in een “vreemd land met heel andere opvattingen over goed en kwaad dan wij er nu op na houden in het hedendaagse Nederland”, aldus historicus Piet Emmer. Om die reden zijn “onze huidige morele maatstaven” ontoereikend voor begripsvorming van zeventiende-eeuwse koloniale praktijken en slavernij. Vergelijkbare uitspraken zijn gedaan door Frank Ankersmit en Martin Sommer. In de zeventiende eeuw, zo stelt Emmer in de Johan de Wittlezing 2017, waren mensenlevens – zwart of wit – minder waard en dwangarbeid was zowel in Europa als in de koloniën aan de orde van de dag. Pas na het midden van de achttiende eeuw, “een enkele uitzondering daargelaten”, kwam er kritiek op de slavenhandel en slavernij, “zij het nog heel aarzelend”. Ook de historische en letterkundige standaardwerken situeren de opkomst van deze kritiek gewoonlijk in de achttiende eeuw. Toch woedde er in de zeventiende-eeuwse Republiek al een ethisch debat over slavernij en koloniaal geweld. Er zijn talloze voorbeelden van teksten waarin expliciet kritiek wordt geuit. Die kritiek is gebaseerd op eigentijdse ethische denkkaders zoals het christendom, humanisme en het natuurrecht. Bovendien verwijzen de Nederlandse auteurs naar Europese voorbeelden als Montaigne en Las Casas, die de gruwelen van het Franse en het Spaanse kolonialisme al eerder aan de kaak hadden gesteld. De Nederlandse auteurs haakten dus aan bij een breder, Europees debat. Waarom is dit debat niet eerder gesignaleerd? De eerste reden is dat het zeventiende-eeuwse koloniale discours werd overheerst door de handelsondernemingen en aandeelhouders. Afwijkende meningen of twijfels werden meestal verhuld of marginaal weergegeven. Vooral literaire teksten leenden zich daarvoor, wegens tradities van dichterlijke vrijheid en gelaagdheid.

Marrigje Paijmans in Ook in de zeventiende eeuw werd het debat over kolonialisme gesmoord (Overdemuur)