Rechts is in paniek over anti-racisme – en terecht

Een persoon met een mondkapje draagt een bord met de tekst "Justice 4 our people - black lives matter".
Bij het Black Lives Matter-protest in Utrecht op 5 juni 2020. (foto: Jan Kees Helms)

Ze spelen het vuil, en dat is een teken van zwakte.

Laten we een paar misvattingen over de zogenaamde “cultuuroorlog” uit de weg ruimen. Het is geen techniek die door rechts wordt gebruikt om de nieuwscyclus te beheersen door ons “af te leiden” van de “echte problemen”. Evenmin wordt hij door rechts gevoerd vanuit een positie van proactieve kracht.

Wat anti-racisme betreft, is de “cultuuroorlog” de defensieve strijd van het westerse conservatisme tegen een tektonische verschuiving van politieke waarden die het op middellange en lange termijn dreigt weg te vagen. Anti-racisme raakt de kern van de dominante mythen die het westerse conservatisme hebben bepaald zolang het bestaat. Als een echte, substantiële anti-racistische politiek daadwerkelijk mainstream zou worden en het gezond verstand van deze tijd zou worden, zou het conservatisme zoals wij dat kennen niet meer levensvatbaar zijn.

Conservatisme is meer dan het najagen van winst voor de economische elite. Als dat zo was, had het niet lang stand gehouden als electorale kracht. Meer fundamenteel gaat conservatisme over het behoud van een specifieke sociale orde, een orde die niet alleen ongehinderd winst maken garandeert, maar ook een verscheidenheid aan in elkaar grijpende vormen van hiërarchische macht en uitbuiting. Conservatieven zorgen voor de instandhouding van die sociale orde door te werken aan de handhaving van de legitimiteit ervan onder een voldoende groot deel van de bevolking.

Inherent aan dat project is het propageren van de mythe dat de status quo de beste van alle mogelijke werelden is. Verandering is alleen toegestaan als het de dominante vormen van macht verdiept en uitbreidt. En centraal in de mythe van de heilige natuurlijke orde staat het verhaal van nationale grootsheid. Door mensen aan te moedigen om hun persoonlijke gevoel van eigenwaarde te verbinden aan een gevoel van nationale trots, creëren conservatieven een populaire achterban met een hartstochtelijk belang bij hun project.

De pure kracht van deze mythologie mag niet worden onderschat. In Groot-Brittannië heeft de Conservatieve Partij de krachten van het patriottisch chauvinisme in 1982-83 en in 2017-19 met verwoestend effect aangewakkerd door de Falklandoorlog en de Brexit-crisis te gebruiken om de Thatcheriaanse regeling veilig te stellen bij de twee gelegenheden in de afgelopen veertig jaar toen die het ernstigst in gevaar was. Op een meer alledaags en dagelijks niveau is het dominante verhaal er altijd om de grenzen van aanvaardbaar denken, spreken en beleid vast te stellen.

In de praktijk zijn deze mythen van nationale of beschavingsgrootheid onlosmakelijk verbonden met racisme en xenofobie. ‘Onze’ grootsheid is – in de vormende eeuwen van het kolonialisme tot op de dag van vandaag – gedefinieerd door hem te contrasteren met ‘hun’ inferioriteit, of dat nu zwarte mensen, mensen van het Indiase subcontinent, Arabieren, moslims of wie dan ook waren die op een specifiek historisch moment of in een specifieke politiek-economische context moesten worden neergehaald.

Maar geen enkel hegemoniaal verhaal is zonder spanningen en tegenstrijdigheden. Dankzij verschillende vormen van emancipatoire strijd is het fundamentele beginsel van menselijke gelijkheid ook een hegemoniale waarde geworden. De morele en politieke kracht van het anti-racisme vindt zijn oorsprong in dat bijna universeel aanvaarde principe, waardoor het voor tegenstanders van het anti-racisme bijzonder moeilijk is om het expliciet tegen te spreken.

Tijdens de opstanden van Black Lives Matter vorig jaar hebben we een glimp opgevangen van wat er gebeurt als deze tegenspraak op scherp wordt gesteld. Een paar weken lang was het conservatisme met stomheid geslagen toen een echt gesprek over de realiteit en de geschiedenis van racisme de mainstream werd binnengedrukt. Dat gesprek brak door op de dagtv, in de sportverslaggeving en op de praatradio, toen producenten en presentatoren een veel diepgaander en kritischer discussie over deze kwesties toelieten dan reguliere gasten zoals ik tot dan toe gewend waren.

Wat we op dat moment zagen, was een gevoel van hoe een anti-racistische hegemonie eruit zou kunnen zien. Niet alleen een wijdverspreide erkenning van raciale onrechtvaardigheid in verleden en heden, maar ook een actieve nieuwsgierigheid naar de misdaden en structurele geweldplegingen waarop de macht van de staat en de welvaart van de elite waren gebouwd. Natuurlijk heeft dat gesprek de rechtse politieke partijen de stuipen op het lijf gejaagd, en sindsdien hebben ze alles in het werk gesteld om het uit te roeien.

De Financial Times meldde vorige week dat, hoewel de korte termijn-voordelen voor de Tories van het aanwakkeren van de anti-“woke”-backlash reëel en aanzienlijk zijn, de Britse conservatieven expliciet bang zijn voor de strategische dreiging die van het anti-racisme uitgaat. Een bijzonder punt van zorg is de ontvankelijkheid van culturele instellingen en universiteiten voor anti-racistische verhalen en eisen. De Tories zijn vastbesloten om deze band tussen de straat en de mainstream te verbreken.

Zo is de National Trust (enigszins vergelijkbaar met Monumentenzorg en Natuurmonumenten in Nederland, red.) aangevallen omdat het de banden tussen de slavernij en het Britse nationale erfgoed heeft onderzocht. De minister van Cultuur heeft een aantal benoemingen in leidinggevende functies bij culturele instellingen geblokkeerd in een poging om de sector te zuiveren van anti-racisme. En natuurlijk zijn scholen en universiteiten een primair strategisch doelwit geworden van de zogenaamde “war on woke”.

In het hele Westen hebben degenen die voorheen – met het grootste cynisme – met het principe van de “vrije meningsuiting” aan kwamen zetten om kritisch onderzoek naar ‘ras’ aan te kunnen vallen, nu hun masker afgezet en zijn ze halsoverkop in het McCarthyisme gedoken, waarbij ze dergelijk onderzoek als verraad aan de kaak stelden en eisten dat het door de staat verboden zou worden.

In de VS hebben meer dan twintig staten waar de Republikeinen aan de macht zijn, waaronder Michigan, Texas en South Carolina, wetten ingevoerd die het onderwijzen over ‘ras’ aan banden leggen. Meer dan zeventig vooraanstaande groepen van wetenschappers en onderwijsdeskundigen hebben een protestverklaring ondertekend waarin ze erop wijzen dat “deze pogingen duidelijk tot doel hebben het onderwijzen van en leren over de rol van racisme in de geschiedenis van de Verenigde Staten te onderdrukken”.

In Australië stemde de door de conservatieven gecontroleerde Senaat onlangs voor uitsluiting van de “critical race theory” (CRT, “kritische rassentheorie”, de boeman van de dag van de neo-McCarthyieten) uit het nationale leerplan. De echte zorg was dat Australische schoolkinderen meer zouden leren over de onderdrukking en de strijd van de inheemse Australiërs. Opnieuw werd de nationale trots ondermijnd door verraderlijke onderwijzers die het lef hadden om hun leerlingen te onderwijzen over sociale onrechtvaardigheden en de feiten.

Dergelijke gevoeligheden zijn onvermijdelijk bijzonder acuut in samenlevingen die gebouwd zijn op het unieke geweld van kolonisatie en genocide. Maar ze zijn ook in Europa te vinden, zowel bij reactionair rechts als bij de conservatieven van het “gematigde” midden.

In Frankrijk eiste president Emmanuel Macrons minister van Hoger Onderwijs, Frédérique Vidal, eerder dit jaar een parlementaire enquête naar academisch onderzoek naar ‘ras’ en klasse, dat ze wegzette als “islamo-links” – een “gangreen” dat “de hele samenleving corrumpeert”. In de Franse context sluit de politiek van de witte backlash aan bij de islamofobie die welig tiert in het Franse politieke spectrum, met echo’s van het angstbeeld van het “joods-bolsjewisme” waar de Europese fascisten halverwege de twintigste eeuw zich op beriepen. In beide denkwijzen wordt het nationale lichaam ondermijnd en geïnfecteerd door een schimmige alliantie van geracialiseerde anderen en radicaal-links.

Het reële gevaar van deze stappen mag niet worden gebagatelliseerd, maar we mogen evenmin voorbijgaan aan de voelbare paniek bij degenen die ze zetten. Men neemt zijn toevlucht tot dwang juist omdat de instemming wegvalt. Dat is een teken van onderliggende zwakte, niet van kracht.

Want het fundamentele probleem van de conservatieven is dit: de anti-racistische kritiek op het Westen is correct. Moreel en feitelijk. Moreel, omdat mensen werkelijk gelijk zijn, in tegenstelling tot hoe conservatieven ons zouden willen behandelen. En feitelijk, omdat de westerse macht en welvaart werkelijk in belangrijke mate zijn gebouwd op racistische structuren en racistisch geweld. Zoals Cedric Robinson ons laat zien, was racisme inherent aan de ontwikkeling van het kapitalisme zelf.

Het gevoel van conservatieve paniek, en de toevlucht tot vuil spel, wijzen op een onderliggend begrip dat ze hier te maken hebben met ongemakkelijke en gevaarlijke waarheden. Waarheden met een wijdverspreide en groeiende aantrekkingskracht, en het potentieel om de chauvinistische verhalen die de conservatieve politiek bepalen te verbrijzelen. Onze reactie moet natuurlijk niet zijn om dit gesprek als een “afleiding” te behandelen, maar om door te gaan met het vertellen van die waarheden aan een zo breed mogelijk publiek.

David Wearing

(Dit is een vertaling van het artikel “The Right Are Panicking About Anti-Racism – As Well They Should Be” dat op 24 juli 2021 verscheen op Novara Media. Wearing is een academisch specialist in het Britse buitenlandse beleid en columnist voor Novara.)