Slachtoffers mensenhandel pion in vreemdelingenbeleid

Controle op de Wallen
Eind oktober 2009 bracht de Nationaal Rapporteur Mensenhandel alweer haar zevende rapport uit. Jaarlijks doet ze verslag over de aanpak van mensenhandel, waarbij ze over het algemeen enkele harde noten kraakt richting overheid. Haar aandachtspunten verschillen per rapport, maar jaarlijks klaagt ze erover dat de mensenrechten van de slachtoffers onvoldoende gewaarborgd zijn. En dat heeft alles met het migratiebeleid te maken.

Bij de presentatie van haar rapport gaf rapporteur Corinne Dettmeijer aan wat de essentie van de aanpak van mensenhandel moet zijn: preventie, de bestraffing van daders en de bescherming van slachtoffers. In de praktijk schort het daar flink aan.

Mensenhandel is een vorm van zware en goed georganiseerde criminaliteit. De opsporing ervan heeft grote prioriteit in Nederland en steeds meer andere EU-landen. De handel gaat vaak over landsgrenzen heen en vergt daarom een internationale aanpak. Er is de EU-lidstaten veel aan gelegen om deze criminaliteit op te sporen en aan te pakken, maar ook om ongewilde migratie naar het rijke Westen te voorkomen.

Seksindustrie

Mensenhandel is een verzamelwoord voor alle vormen van arbeidsuitbuiting onder mensonterende omstandigheden. Het gaat veelal gepaard met geweld, dwang, misleiding en chantage. De meeste aandacht gaat over het algemeen uit naar gedwongen prostitutie, maar er vindt ook mensenhandel plaats in de horeca, de tuinbouw, de industrie en het huishoudelijk werk. Soms wordt er dan gesproken van slavernij. Slechts sporadisch worden andere vormen dan gedwongen prostitutie gemeld. Niet omdat het niet voorkomt, maar omdat opsporingsdiensten, zoals de politie en de arbeidsinspectie, mensenhandel niet als zodanig herkennen, of de uitbuiting als minder erg opvatten, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de gebeurtenissen van mei 2009 in een aspergestekerij in Someren. Roemeense arbeiders ontvingen daar nauwelijks loon, werden geslagen tijdens het werk en mochten het terrein niet af. ’s Nachts werden ze opgesloten in een brandonveilig pand. Ondanks herhaald opgelegde boetes kon de werkgeefster jarenlang vrij openlijk doorgaan met haar slavernij-achtige praktijken.

In 2008 waren er 826 officieel geregistreerde slachtoffers van mensenhandel in Nederland, waarvan 94 procent vrouwen. Van de vrouwelijke slachtoffers was 21 procent minderjarig, van de mannelijke 11 procent. Van 57 procent is bekend dat ze in de seksindustrie werkten. Van maar liefst 36 procent bleef het werk onbekend, wat laat zien hoe terughoudend slachtoffers zijn met het verstrekken van informatie uit angst voor represailles, verlies van inkomsten en uitzetting. Het merendeel van de slachtoffers in de seksindustrie is uit Nederland zelf afkomstig: 62 procent. De meesten van hen zijn door een zogenaamde “loverboy” in de prostitutie terecht gekomen.

Pooierboy

Dat er nog altijd een soort "romantische" beeldvorming bestaat over prostitutie, en gedwongen prostitutie in het bijzonder, blijkt uit verhullende terminologie als “loverboy”. Er gaan steeds meer stemmen op om dat begrip te vervangen door “pooierboy” zodat meteen duidelijk is waar het werkelijk over gaat. Ook in de rechtspraak komt dat terug. Dettmeijer: “Wij hebben zo’n 200 vonnissen van na 2007 bekeken. Het valt op dat rechters de feiten verschillend interpreteren. Als een meisje vertelt hoe een jongen haar zei dat hij verliefd op haar is, dat ze samen een huisje zouden gaan kopen, dan noemt de ene rechter dat misleiding en een ander niet.” De realiteit is dat maar weinig mensenhandelaren worden vervolgd, en als dat wel gebeurt, dan wordt een groot deel van de verdachten niet veroordeeld voor mensenhandel. Soms wel voor andere strafbare zaken die ermee samenhangen, zoals illegale werknemers in dienst hebben, verboden wapenbezit, drugshandel of belastingontduiking. Dettmeijer pleit dan ook voor gespecialiseerde rechters.

Dettmeijer hekelt ook het feit dat er geen richting gegeven wordt aan de strafmaat. Hoewel die verhoogd is van 6 tot 8 jaar, blijkt er in de praktijk meer nodig te zijn. Als voorbeeld noemt ze dat een rechtbank in een bekende mensenhandelzaak voor het eerst een eigen norm stelde: 8 tot 10 maanden cel per slachtoffer, afhankelijk van de duur van de uitbuiting, de mate van het geweld en de rol van de dader. Een van de vrouwen had 9 maanden gedwongen als prostituee gewerkt, en dat werd door de rechtbank als “relatief kort” beschouwd. Normaal gesproken wordt voor verkrachting 24 maanden als oriëntatiepunt gehanteerd. Dettmeijer: “In feite is zo’n vrouw 270 dagen lang elke dag verschillende keren verkracht. Hoe erg vinden we dit eigenlijk? Ik vind dat die rechter zich achter de oren moet krabben.”

Migratiebeleid

De aandacht voor de aanpak van gedwongen prostitutie als een vorm van mensenhandel heeft de nodige aandacht van de EU-staten. Een grote diversiteit aan organisaties, zogenaamde ketenpartners, werkt samen, ook over de grenzen heen. Het gaat daarbij niet alleen om een intensieve vorm van “crime fighting”, ook het slachtofferschap van de – merendeels – vrouwen wordt breed uitgemeten. Toch wringt daar de schoen. Het thema vrouwenhandel werd in eerste instantie door vrouwenorganisaties, meestal met feministische signatuur, op de agenda gezet. Belangrijk uitgangspunt daarbij was dat het om dwang en misleiding gaat, in tegenstelling tot het liberale en romantische idee van een vrije keus voor prostitutie. Het slachtofferschap stond voorop. Inmiddels blijkt het slachtoffer meer en meer uit beeld te verdwijnen. De bestrijding van mensenhandel in de seksindustrie is een instrument geworden bij de bestrijding van door staten ongewenste migratie. Exemplarisch daarvoor is dat op de grote EU-conferentie over vrouwen- en mensenhandel in Wenen in februari 2009 geen enkele vrouwenorganisatie meer een inleiding verzorgde. In plaats daarvan kwamen alleen belanghebbenden in de migratiepolitiek prominent aan bod: de ministers van Justitie, de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), Europol, en Frontex, de Europese grensbewakingsorganisatie.

Er wordt in nationaal en internationaal verband enorm veel gehamerd op het verzamelen van allerlei gegevens om de mensenhandel tegen te gaan. Daarbij wordt niet primair gefocust op de mensenhandelaren, maar op alle betrokkenen. Ook alle gegevens van  slachtoffers en potentiële slachtoffers worden verzameld, van mannen, vrouwen en kinderen. En dat gebeurt niet om de levens- en arbeidsomstandigheden van deze – deels gedwongen – migranten te verbeteren, maar om hun migratie te bestrijden. Onder het mom van “redding” worden de bevrijde slachtoffers vervolgens 'vrijwillig' of gedwongen teruggestuurd naar hun landen van herkomst, waar de omstandigheden die hen richting West-Europa dreven vanzelfsprekend niet ineens veranderd zijn.  

Slachtofferondersteuning

De zogenaamde B9-regeling geeft illegale slachtoffers van mensenhandel of getuigen daarvan de mogelijkheid om een tijdelijke verblijfsvergunning te verkrijgen als ze  meewerken aan opsporing en vervolging van de mensenhandelaren. Ze hebben vooraf recht op een bedenktijd van drie maanden. Een belangenbehartigingsorganisatie probeert dan een veilig onderdak te regelen, evenals een inkomen. Indien een slachtoffer of getuige besluit mee te werken, kan het verblijf onder de B9-regeling worden voortgezet tot er een uitspraak in de zaak gedaan wordt. Er is in het verleden al veel kritiek geleverd op de regeling, ook door de slachtoffers zelf. De gebrekkige ondersteuning en opvang maakt dat slachtoffers en getuigen weinig vertrouwen hebben in de instituties van de staat, en daardoor meestal geen medewerking willen verlenen,  of pas in een heel laat stadium. Het grootste probleem is dat ze na de B9-regeling  uiteindelijk afgedankt worden. Na de rechtszaak, als die er al komt, vervalt de ondersteuning en moeten de migranten weg uit Nederland. Het komt regelmatig voor dat ze dan opnieuw slachtoffer worden van mensenhandel, of te maken krijgen met represailles in het land van herkomst. Een recente kleine verbetering is wel dat een permanente verblijfsvergunning verkregen kan worden als men meer dan drie jaar in de regeling zit. Dat is overigens geen automatisme: ze moeten erom vragen. Ongeveer de helft van de slachtoffers in de B9-regeling krijgt om die reden, of om veiligheidsredenen, alsnog een permanente verblijfsvergunning.

Dettmeijer maakt zich echter zorgen over de opvang, het gebrek aan capaciteit en het uitblijven van een gespecialiseerde opvang. De samenstelling van de groep slachtoffers verandert, nu ook andere vormen van uitbuiting meer aandacht krijgen. "Ongeacht waar zij vandaan komen, zij hebben recht op opvang en zorg, en zij dienen als slachtoffers te worden behandeld. Dat betekent dus niet opvang op Schiphol, bij het COA, in vreemdelingenbewaring, in een tentenkamp of op een politiebureau, zelfs niet tijdelijk.”

Maar het gaat al fout voor er sprake is van opvang. In Amsterdam worden door de politie wel straten "schoongeveegd" van illegalen uit de Balkan, waaronder veel straatprostituees. Hen wordt niet gevraagd naar mogelijk slachtofferschap, en ze worden niet gewezen op de B9-regeling. In plaats daarvan worden ze opgesloten en zo snel mogelijk uitgezet. Ook in andere sectoren worden illegale werknemers opgepakt, vastgezet en uitgezet zonder onderzoek of zij mogelijk slachtoffer zijn van een vorm van mensenhandel. Vreemdelingenbeleid en beheersing gaan bij Justitie voor erkenning en ondersteuning bij slachtofferschap. Dettmeijer maant de regering tenslotte de economische crisis niet te gebruiken om te bezuinigen op de ondersteuning: “De economische crisis kan immers ook een voedingsbodem zijn voor nog meer uitbuiting, omdat groepen mensen door slechtere economische omstandigheden nog kwetsbaarder worden.”

Ellen de Waard