Sociale reproductie verdient een centrale plaats in onze analyses, bewijst Meulenbelt

In het korte boek “Alle moeders werken al”, dat vorig jaar uitkwam, houdt Anja Meulenbelt een krachtig pleidooi voor het opnieuw waarderen van moederschap en andere onbetaalde zorgtaken. Niet omdat ze vindt dat vrouwen de natuurlijke verzorgers van kinderen zijn, of dat vrouwen terug moeten naar het aanrecht. Nee! Maar de verzorging van kinderen ís wel nog steeds veelal in handen van vrouwen. En deze en andere zorgtaken zijn enorm belangrijk voor de gehele maatschappij, maar worden steevast ondergewaardeerd. Daarnaast is het combineren van betaald werk en onbetaald verzorgend werk een onmogelijke opgave, en ten onrechte wordt dit als een individuele keuze voorgesteld door de maatschappij. Vrouwen moeten in deze samenleving, zo schrijft Meulenbelt, “werken alsof ze geen kinderen hebben en hun kinderen opvoeden alsof ze geen werk hebben”.

Meulenbelt gebruikt hier de term “werk” voor betaald werk, wat we bij Doorbraak een “baan” zouden noemen. Werken doen de meesten van ons, maar we hebben niet allemaal een baan. Meulenbelt erkent dat ook. Op sommige momenten plaatst ze onbetaalde zorgtaken wel degelijk onder de noemer “werk”, zoals bijvoorbeeld in de titel van het boek. Op andere momenten hanteert ze de gangbare invulling van het woord “werk” (= betaald werk), waarschijnlijk om ideeën die niet zo bekend zijn onder bredere aandacht te kunnen brengen. Meulenbelt gebruikt weinig grote woorden om haar feministisch en anti-kapitalistisch punt te maken, en schrijft daardoor toegankelijk, ook voor wie niet gewend is aan ronkend of academisch jargon.

Veel van wat Meulenbelt schrijft is weliswaar niet nieuw. Ze put uit een groot bronnenarsenaal, dat ze bij elkaar heeft gebracht in een sterk veelzijdig betoog. Marguerite van de Berg schreef al eerder een mooie en terecht lovende recensie over dit boek. Meulenbelt beschrijft invoelend hoe alleenstaande moeders behoefte hebben aan erkenning en waardering, naast natuurlijk meer inkomen. Ook beschrijft ze dat voor veel vrouwen het een keuze is tussen carrière en moederschap, een keuze die mannen niet hoeven te maken. Veel vrouwen kiezen voor een combinatie waarbij ze minder vaak fulltime (blijven) werken dan mannen. Met die verworven “keuzemogelijkheden is er ook iets verloren gegaan. We mogen namelijk niet klagen als het tegenvalt: het is onze eigen schuld.” Tegelijkertijd, zo toont Meulenbelt aan, hebben anderen wel altijd kritiek op de gemaakte keuze. Het is egoïstisch om te gaan werken en geen kinderen te nemen, ongeëmancipeerd om thuis te blijven met kinderen, en je bent geen goede moeder als je het allebei doet.

Het is heerlijk om te lezen hoe Meulenbelt gehakt maakt van bepaalde columnisten die bij mij ook flink op de irritatiespieren werken. Met de schrijvers en bewindslieden die betaald werk als enige emanicipatie-optie zien, veegt ze de vloer aan. En ze laat overtuigend zien dat de discussie over parttime werkende vrouwen telkens weer terugkomt, en de schuld van de ongelijke verdeling van zorgtaken steevast weer op het bord van vrouwen wordt gelegd.

Levensinvulling

Weliswaar zegt 44 procent van de ouders werk en zorg eerlijk te willen verdelen, maar slechts 16 procent doet dit ook daadwerkelijk, aldus Meulenbelt. Bij de meest recente cijfers van het CBS is dit ondertussen respectievelijk 60 procent en 35 procent. Meulenbelt zegt daarover: “Daar wil ik met mijn halve eeuw ervaring enigszins cynisch aan toevoegen dat mannen over het algemeen nog de neiging hebben om hun eigen bijdrage te overschatten, vooral omdat ze vaak niet beseffen dat het overzicht houden er ook bij hoort.” Er is al vaker over geschreven, maar Meulenbelt weet het goed te verwoorden: “Het is een belangrijk punt dat in de optelsommen over wie wat doet en hoe vaak, niet meegenomen wordt, omdat het onzichtbaar blijft: de geestelijke last van vooruitzien, weten wat er gedaan moet worden, en zorgen dat het gebeurt. En er is ook nog het emotionele werk, dat moeilijk te meten valt in tijd, dat bestaat uit het bewust zijn van hoe het met de gezinsleden gaat. Kortom: of iedereen nog gelukkig is. Het is niet zo dat vrouwen van nature beter zijn in dat werk, het is wel zo dat zij er eerder op aangekeken zullen worden als het in het gezin niet goed gaat, en zij meestal meer geoefend zijn in alles in de gaten houden.”

Meulenbelt is hier goed op dreef, en beschrijft veel typische situaties in de omgang tussen vrouwen en mannen. Haar enigszins spottende toon richting de mannen die best iets willen doen “als het gevraagd wordt” en waarbij het “niet vergeten mag worden om hem te bedanken als hij iets heeft gedaan”, zal bij veel vrouwen die met mannen wonen of relaties met hen hebben een lach van herkenning op het gezicht brengen. Daarnaast benadrukt ze ook dat niet alle gezinnen uit een moeder en vader bestaan, zoals regenbooggezinnen. Ook noemt ze kort enkele andere gezinsconstructies, zoals het door Gloria Wekker beschreven mati-werk in Suriname of de extended families die in sommige andere landen veel meer gemeengoed zijn dan hier.

Meulenbelt neemt ons mee naar de tweede feministische golf en schrijft over waarom de feministen van de jaren zestig en zeventig zo gebrand waren op dat betaalde werk. Vrouwen die hun moeders doodongelukkig hadden zien zijn met een leven waarin kinderen krijgen dé levensinvulling moest vormen voor vrouwen, en waarbij het niet de bedoeling was dat zij na hun huwelijk nog buitenshuis zouden werken. Financiële afhankelijkheid van de mannelijke kostwinner zorgde er daarbij voor dat vrouwen niet weg kónden uit slechte relaties. Dat vrouwen daartegen in opstand kwamen, heeft gezorgd voor een stuk meer vrijheid voor huidige generaties.

Kapot bezuinigd

De grote waarde van Meulenbelt is dat ze haar eigen lange staat van dienst als feministe en activiste kan inzetten, door deze geschiedenis van binnenuit te beschrijven, maar daar ook nieuwe inzichten en andere perspectieven in mee te nemen, met een intersectionele blik. Dat doet ze ten eerste door te erkennen dat vrouwen in de arbeidersklasse altijd betaald werk hebben moeten doen, omdat het inkomen van de man niet afdoende was om van rond te komen. Ze haalt de Amerikaanse zwarte feministe bell hooks aan, die erop wees dat veel vrouwen van kleur niet met hun kinderen thuis kónden blijven, omdat ze moesten werken in laagbetaalde banen zonder status die met geen mogelijkheid emancipatoir te noemen waren. Een andere kritiek van Meulenbelt op het tweede golf feminisme is dat men zo bezig was om zich te ontworstelen aan het eenzijdige leven dat aan vrouwen werd opgelegd dat zij over het hoofd zagen dat de waarde die wordt toegekend aan verschillende soorten werk, betaald en onbetaald, ook bekritiseerd moet worden. Ze benadrukt het belang van anti-kapitalisme binnen de feministische strijd. Want het feminisme heeft met succes gepleit voor belangrijke individuele rechten voor vrouwen, maar kon ook gekaapt worden door het individualisme van het neo-liberalisme.

Zo zitten we nu met de situatie dat het kostwinnerschap opgeheven is, en zorgtaken daarbij slechts een privézaak zijn geworden waar beleid geen rekening mee hoeft te houden. Onder het mom dat iedereen haar eigen broek moet kunnen ophouden kon op sociale voorzieningen worden bezuinigd. Omdat beide partners zouden kunnen werken, konden lonen worden ‘gematigd’. Veel alleenstaande ouders, met name moeders, leven onder de armoedegrens. Onder het neo-liberalisme zijn talloze zorgberoepen kapot bezuinigd. En omdat daarnaast veel zorg is afgebouwd, wordt er een stuk meer een beroep gedaan op sociale (familie) netwerken. Door die mantelzorg komen ook weer meer zorgtaken bij vooral vrouwen terecht.

De oplossing voor vrouwen binnen het neo-liberalisme is niet een betere verdeling van onbetaalde zorgtaken, maar het inhuren van andere vrouwen die dit werk deels overnemen, veelal tegen een laag loon en zonder toegang tot belangrijke arbeidsrechten zoals het recht op doorbetaling bij ziekte, zwangerschap en vakantie. Dit is dus een ‘oplossing’ alleen voor goedverdienende vrouwen. En vrouwen zonder baan, zonder hoog inkomen, en zeker de vrouwen die dus de zorgtaken van de hoogopgeleide vrouwen met carrière overnemen, hebben die mogelijkheid helemaal niet. We moeten het niet alleen hebben over gender, maar ook over klasse en kleur, stelt Meulenbelt. “We maken nog steeds gebruik van neo-koloniale verhoudingen, waarin vrouwen van elders worden geïmporteerd om hier het werk te doen waar onze ‘geëmancipeerde’ vrouwen geen tijd voor hebben.” Feminisme dat alleen op gaat voor hoogopgeleide en goedbetaalde vrouwen leunt op de arbeid van laagbetaalde vrouwen, en mannen.

Nuttigheidsdenken

Meulenbelt is scherp en veel van wat ze schrijft, raakt bij mij een snaar. Maar toch bleef ik onbevredigd achter na het lezen van het boek. Dat gaat er niet alleen om dat Meulenbelt weliswaar goed de vinger op de zere plek legt, maar weinig concrete handvatten geeft hoe we hiermee uit de voeten kunnen. De analyse is goed, maar het moeilijkste probleem, namelijk hoe we ons moeten organiseren hiertegen, ontbreekt grotendeels. Ik reken dat Meulenbelt niet in het bijzonder aan. Dat is een bekend probleem bij veel boeken.

Maar wat me wel verbaasde, en zeker na een tweede lezing, is het totaal ontbreken van kritiek op het arbeidsethos. Meulenbelt beargumenteert met succes dat moederschap ook werken is, en dat de feministische beweging zich niet moet blindstaren op betaald werk als enige emancipatiemethode. Maar daarbij ontkomt ze er niet aan om vooral te benadrukken dat moederschap, en zorgwerk “nuttig” is. Doorbraak heeft een lange geschiedenis om dat “nuttigheidsdenken” an sich al te bekritiseren. Niet alles hoeft alleen te worden bekeken vanuit in hoeverre het nuttig is. Baanloosheid gaat er niet alleen over dat onbetaald werk “ook nuttig” is, maar ook over autonomie en zelfbeschikking. Het doet er toe hoeveel plezier iemand krijgt van bijvoorbeeld kinderen verzorgen, of van andere zorgtaken.

Natuurlijk, er zijn zat taken die moeten gebeuren om de maatschappij te laten functioneren. Maar dat raakt aan het tweede punt. Meulenbelt beschrijft heel goed de waarde van zorgtaken in een gezin en in de samenleving, en dat dat onbetaalde of slechtbetaalde zorgwerk van cruciaal belang is om de maatschappij te laten functioneren. Ze noemt ook dat sommig werk slecht is, schadelijk voor de planeet bijvoorbeeld. Ook schrijft ze hoe vreemd het is om van een moeder in de bijstand te verwachten dat die haar kind naar de crèche brengt om het daar te laten verzorgen door andere vrouwen, terwijl ze zelf een laagbetaald rotbaantje aanneemt. Maar waar ze geen woord aan wijdt, is aan al het werk dat níet gedaan hoeft te worden.

Steunkous

Want er is ook een heleboel werk dat onzin is, dat niemand zou missen als het niet zou gebeuren, ook (juist) de werkenden zelf niet. De linkse antropoloog David Graeber omschrijft dit uitgebreid in zijn belangrijke boek “Bullshit Jobs”. Onzinwerk is overigens iets anders dan het laagbetaalde rotbaantje waar de bijstandsmoeder van Meulenbelt niet naartoe hoeft. Dat noemt Graeber een “baggerbaan”. “Baggerbanen zijn meestal juist geen onzinbanen; ze omvatten meestal werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd en waar de maatschappij zichtbaar voordeel van heeft; alleen worden de werknemers slecht betaald en behandeld. Mensen met een baggerbaan worden vaak op alle fronten gekleineerd; ze werken niet alleen hard, maar staan daarom ook nog eens in laag aanzien. Maar ze weten in elk geval dat ze iets nuttigs doen.” Deze definitie lijkt overigens verdacht veel op een deel van het (onbetaalde) zorgwerk dat gedaan moet worden.

Onzinbanen, die vaak wel goedbetaald zijn, kunnen bestaan, aldus Graeber, omdat werk in onze maatschappij een waarde op zichzelf is. Het moralistische arbeidsethos, dat oorspronkelijk voortkomt uit een religieus gedachtegoed, dat werk een transformerend aspect in zich heeft, dat het mensen leert een volledig en volwaardig mens te zijn, zorgt ervoor dat ellendig en/of overbodig werk te verkiezen is boven geen werk te hebben. Mensen die niet (willen) werken, zijn dan klaplopers en egoïsten. Het is niet moeilijk in dat aangehaalde argument de minachting van sommigen te herkennen voor vrouwen die thuis willen blijven met hun kinderen. Of de door Meulenbelt bekritiseerde volledige focus op betaald werk als graadmeter voor emancipatie.

Meulenbelt heeft kritiek op marxisten die ten onrechte alleen oog hebben voor productie, en daarmee de sociale reproductie die vooral door vrouwen wordt gedragen over het hoofd zien. Ook Graeber stelt dat werk vaak vooral vanuit een mannelijke blik wordt gezien. Hij stelt: “Productie is tegelijkertijd een variatie op een mannenfantasie over bevallen en over de daad van een mannelijke scheppende God die op soortgelijke wijze enkel dankzij de kracht van zijn geest en zijn woorden hemel en aarde schiep. Mannen zien zichzelf ook graag als scheppers van de wereld, alsof die aan hun geest en spierkracht is ontsproten, en beschouwen dat als de essentie van ‘werk’ terwijl de daadwerkelijke arbeid van opruimen en onderhouden aan vrouwen wordt overlaten, om daarmee deze illusie mogelijk te maken.” Verzorgende aspecten zijn bij veel werk een cruciaal (onzichtbaar) onderdeel ervan, ook bij banen die geen “zorgbanen” zijn, aldus Graeber. Maar door het ontkennen van dit verzorgende aspect werd het mogelijk voor het in de vorige eeuw opkomend wetenschappelijk management om arbeiders slechts als onderdeel van een machine te zien, en daarbij dus juist op die verzorgende aspecten te beknibbelen. Lees hierbij Meulenbelt’s betoog over de bezuinigingen op de zorg, waarbij verpleegkundigen geen tijd meer hebben voor een praatje dat eigenlijk tegelijkertijd een sociale check is van hun “cliënten”, maar worden afgerekend op de hoeveelheid minuten die het kost om een steunkous aan te trekken. Meulenbelt wijdt dit aan het gebrek aan waardering van zorgtaken in de maatschappij, omdat er door het patriarchaat altijd minder waardering is geweest voor het werk dat vrouwen verrichten. Graeber stelt dat werk dat het meest zinvol is, over het algemeen het minst betaalt. En wat is er nu belangrijker dan de generatie van de toekomst op te voeden, zoals Meulenbelt stelt.

In “Bullshit Jobs” geeft Graeber aan dat een vijftienurige werkweek haalbaar is, als we al het onzinwerk zouden wegsnijden. Dat is als mensen konden rondkomen van een vijftienurige werkweek natuurlijk. Daar ligt dus een gigantische opgave aan maatschappijverandering, niet alleen in financiële zin, maar ook in hoe we naar werk en werkweken kijken. Het is een gemiste kans van Meulenbelt dat ze Graeber’s analyse op werk, en zijn kritiek op het arbeidsethos, niet mee heeft genomen, omdat ze zo haar feministische vergezichten nog verder had kunnen uitdiepen, met zicht op systeemveranderingen. Nu blijft ze toch wat hangen in beleidsvoorstellen die weliswaar een heleboel (armoede)leed zouden kunnen verzachten, maar die bij tijd en wijle toch wat van bovenaf blijven. Zoals het idee om vluchtelingen tijdens hun procedure massaal in te gaan zetten in de zorg, zonder zich daarbij af te vragen of individuele vluchtelingen wel in de zorg willen werken. Voor de toekomst wijst Meulenbelt terecht naar sociale bewegingen om echt radicale veranderingen in te zetten. Des te vreemder dat er nergens in het boek wordt verwezen naar hoe de focus op betaald werk ook het broodnodige onbetaalde werk van de activistische bewegingen die ze aanhaalt ontkent.

“Alle moeders werken al. Pleidooi voor een zorgzame samenleving”, Anja Meulenbelt. Uitgeverij: Walburg Pers, € 17,99. ISBN: 9789462498877.

Mariët van Bommel