Massale bijval voor Labours plannen voor de-privatisering (2016-2019)

Demonstratie van “We Own It” op Parliament Square in Londen. (Foto: Garry Knight)

In dit artikel bekijken we een reeks plannen die de Britse Labourpartij onder het progressieve leiderschap van Jeremy Corbyn tussen 2016 en 2019 heeft ontwikkeld om diensten en infrastructuur die in de voorgaande veertig jaar waren geprivatiseerd weer in publieke handen te krijgen. Deze periode omvat twee algemene verkiezingen: bij de verkiezingen van 2017 won Labour, tegen alle verwachtingen in, haar hoogste stemmenpercentage sinds vele jaren; vervolgens verloor de partij de verkiezingen van 2019, die werden gedomineerd door de Brexit-kwestie, hoewel de meeste mensen het beleid van de partij voor het terugdraaien van privatisering en uitbesteding steunden.

Democratisch gepland overheidsbeleid, een publieke sector die belastingen heft om de overheidsuitgaven te financieren, publieke diensten, en directe publieke productiecapaciteit om economieën en samenlevingen te veranderen om maatschappelijke problemen aan te pakken, dat zijn allemaal collectieve kwesties, die publieke actie vereisen. Er is de laatste jaren een golf van politieke activiteit geweest die dergelijke actie eist, zoals de voortdurende activiteit van de klimaatbeweging, de eisen van Black Lives Matter, stakingsacties van vakbonden, en campagnes van sociale bewegingen. Daarnaast hebben relatief progressieve politieke partijen verkiezingsoverwinningen behaald, vooral in Latijns-Amerika: in Chili, Colombia en Brazilië.

Dit artikel maakt deel uit van een trilogie over de-privatisering, zie ook “’De mensen geven niet op, verdomme!’ – het terugwinnen van controle over de publieke watervoorziening in Buenaventura, Colombia” en “‘Onze toekomst is publiek!’ – Santiago Verklaring voor Openbare Diensten”.

Deze politieke en verkiezingssuccessen onderstrepen de noodzaak van beleid dat de overheidsfinanciën en -diensten daadwerkelijk versterkt. Daarom is het nuttig om te kijken naar gevallen waarin dergelijk beleid is ontwikkeld en toegepast, om te zien welke lessen we daaruit kunnen trekken om elders succesvol beleid te helpen ontwikkelen.

Deze poging om een praktische routekaart te ontwerpen om te laten zien hoe “een andere wereld mogelijk is”, is om vier redenen van meer algemeen internationaal belang:

  • De plannen zijn tot stand gekomen via open processen, zoals openbare debatten, waarbij beleidsadviseurs van politieke partijen, onderzoekers, sociale bewegingen, vakbonden en internationale activisten betrokken waren.
  • De plannen richten zich op kwesties die wereldwijd van groot belang zijn: energie en klimaat, openbaar vervoer, water en milieubescherming, universele gezondheidszorg, sociale zorg, internet, en overkoepelende zaken zoals ‘insourcing’ (dienstverlening door eigen personeel) van overheidsdiensten en versterking van de overheidsfinanciën.
  • De plannen geven in detail aan hoe we overheidsdiensten zo kunnen herstructureren dat lokale democratische controle en directe werknemersparticipatie tot hun recht kunnen komen.
  • De plannen voor uitbreiding van publiek eigendom kregen brede publieke steun. Die steun duurt voort tot op de dag van vandaag.

Verkiezingen en publieke debatten

Het publieke debat was een zeer belangrijk onderdeel van het nieuwe Labourbeleid voor maatschappelijk eigendom. De publieke opinie in Groot Brittannië stond van meet af aan zeer vijandig tegenover privatisering. Hoewel de Britse kiezers in 1979, 1983 en 1987 voor conservatieve regeringen onder leiding van Margaret Thatcher hebben gestemd, was er onder de bevolking nooit steun voor privatisering van staatsbedrijven en nutsbedrijven die haar regering doorvoerde. Toch had Labour deze stemming onder de bevolking niet in haar verklaringen en in haar beleid overgenomen.

In 2012 kreeg het publieke debat over privatisering een impuls, toen activisten van enkele lokale en nationale actiegroepen tegen privatisering van openbare diensten gezamenlijk de campagne “We Own It” (“Het is van ons”) startten. Labour was niet betrokken bij dit initiatief. De campagne wees privatisering vierkant van de hand en riep op tot het de-privatiseren, het weer in overheidsbezit nemen van de spoorwegen en water- en energiebedrijven. Het debat over het stoppen met privatiseren en over de wederopbouw van de publieke sector kreeg opnieuw een stimulans tijdens de leiderschapsverkiezing van Labour in 2015, waarbij Jeremy Corbyn, een uitgesproken voorstander van de-privatiseren, gekozen werd tot leider van de partij.

Dit was nogal onverwacht, want meer dan twintig jaar lang was de partij gedomineerd door de rechtervleugel. Maar het is bij leiderschapsverkiezingen van Labour een gebruikelijk gebaar van tolerantie om een van het relatief kleine aantal linkse Labourparlementsleden kandidaat te laten zijn. In 2015 was het de beurt aan Corbyn en hij maakte van de gelegenheid gebruik om een zeer actieve campagne te voeren, met een reeks bijeenkomsten in het hele land over progressief beleid, waaronder het terugdraaien van privatisering.

Deze bijeenkomsten trokken ongewoon veel, vooral jonge mensen en kregen veel media-aandacht. Als gevolg van deze bijeenkomsten, en hun bijval voor progressief beleid, won Corbyn de verkiezingen voor het leiderschap met een grote meerderheid. De neo-liberalen in de partij deden nog twee ondoordachte pogingen om Corbyn te vervangen door nieuwe leiderschapsverkiezingen te eisen. Maar die schiepen alleen nog meer mogelijkheden voor publiek debat en leverden nog meer media-aandacht die aantoonde hoe sterk de steun voor de-privatiseren was. Alle discussies resulteerden ook in een stijging van het aantal leden van de Labourpartij tot meer dan 500.000, vooral door een enorme toename van jongeren. Vergelijkbaar met de groei van nieuwe progressieve partijen elders in Europa, zoals Syriza in Griekenland en Podemos in Spanje. Lea Ypi, hoogleraar aan de London School of Economics and Political Science, merkte op: “Labour is niet alleen opgetreden als een politieke partij, de grootste politieke partij in Europa, maar ook als een sociale beweging, met meer dan een half miljoen activisten die zich inzetten voor een hervormingsgezinde visie op sociale rechtvaardigheid.”

Het publieke debat over progressief beleid kreeg een nog grotere, onbedoelde oppepper toen de conservatieve regering in mei 2017 vervroegde verkiezingen uitschreef, in het volste vertrouwen dat zij een door Corbyn geleide Labourpartij met een grote meerderheid zou kunnen verslaan. De nieuwe leiding van de Labourpartij moest toen snel een manifest opstellen, met daarin duidelijke voorstellen voor het terugdraaien van de privatisering, zoals het opnieuw nationaliseren van water- en energiebedrijven.

Naarmate de verkiezingscampagne vorderde, nam de steun voor Labour en haar beleid voor versterking van de publieke sector gestaag toe. Labour won zijn hoogste percentage stemmen sinds 2001, en de conservatieve regering verloor de kleine meerderheid die zij had, maar bleef aan de macht met de steun van een kleine partij in Noord-Ierland. Het manifest van Labour en haar verkiezingscampagne maakten voor het eerst in twintig jaar openbaar eigendom en openbare dienstverlening tot een belangrijk politiek thema, en opiniepeilingen toonden brede publieke steun voor dit beleid aan in alle sectoren, zoals energie, water, openbaar vervoer en posterijen.

(Foto: Ben Soffa, Flickr/(CC BY-NC 2.0), geen wijzigingen aan de foto.)

Partij: leiderschap, interne verschillen en open debatten

Deze achtergrond van publiek debat zorgde voor sterke ondersteuning van de ontwikkeling van een progressief economisch en sociaal beleid onder leiding van partijleider Corbyn, John McDonnell, die schaduwkanselier (minister van Financiën) werd, en anderen waaronder Rebecca Long-Bailey, de schaduwminister van Energie. Het proces was echter onderhevig aan heftige botsingen met andere elementen binnen de partij, met name de vele Labour-parlementsleden die op zijn Blairiaans privatisering, publiek-private partnerschappen (PPP’s) en outsourcing als norm bleven bepleiten.

Dit beïnvloedde de beleidsontwikkeling in verschillende sectoren op verschillende manieren. In de gezondheidszorg pleitte deze groep tegen nieuw beleid voor de National Health Service (NHS), omdat deze door te veel veranderingen in de afgelopen jaren was verzwakt. Wat duurzame energie betreft, was er aanzienlijke steun onder de Blairianen voor het standpunt dat overheidssubsidies individuele huiseigenaren en lokale vrijwilligersgroepen in staat moeten stellen alle benodigde zonne- en windopwekking te ontwikkelen, aangevuld door grote concessieovereenkomsten met multinationals voor windmolenparken op zee, zodat er geen behoefte zou zijn aan opwekking door de overheid. In de sociale zorg verzetten sommige parlementsleden zich tegen een directe verstrekking van ouderenzorg door de overheid en gaven zij er de voorkeur aan op grote schaal particuliere diensten te subsidiëren. Zowel voor de sociale zorg als voor duurzame energieopwekking werd aangevoerd dat de publieke sector het zich niet kon veroorloven alle noodzakelijke investeringen te financieren.

Deze meningsverschillen werden over het algemeen niet beslecht door centrale discipline op te leggen om de nieuwe “partijlijn” af te dwingen. De nieuwe leiding stimuleerde eerder publieke en activistische debatten, waaronder een reeks regionale conferenties over economisch beleid. Deze trokken grote aantallen belangstellenden, zorgden voor veel en levendig debat en hielpen een sterk gevoel van een gemeenschappelijke taak te ontwikkelen. Een interne partijgroep die zich inzet voor progressief beleid, Momentum, bood ook een forum voor activistische discussies op lokaal niveau, en zette een jaarlijks festival op tijdens het congres van Labour, “The World Transformed”, met meerdere evenementen over een breed scala aan onderwerpen. Een aantal sectoren en regio’s van de partij ontwikkelden ook politieke onderwijsprogramma’s.

De interne verschillen werden op deze manier behandeld als een normaal onderdeel van het proces, en aangepakt door een open debat aan te gaan binnen de partij en daarbuiten, wat de progressieve positie versterkte. De partijleiding droeg bij aan dit proces, bijvoorbeeld door opdracht te geven tot het opstellen van twee documenten waarin concurrerende benaderingen van sociale zorg uiteen werden gezet en door een rapport op te stellen waarom duurzame energie zowel publiek als lokaal moet zijn. De openheid toonde de verschillen, maar stelde rechts ook bloot aan grotere druk. De interne verschillen beperkten niettemin sommige beleidslijnen, bijvoorbeeld door de mate van inzet voor publieke eigendom van hernieuwbare energieopwekking te verminderen.

Vakbonden opnieuw betrokken bij Labour

Het al discussiërend uitstippelen van beleid leidde ook tot contacten met organisaties buiten de partij, met name de vakbonden. In sommige sectoren, zoals post en internet, leverden de vakbonden een belangrijke bijdrage aan onderzoek voor beleidsontwikkeling. Het Trades Union Congress (TUC) organiseerde een aantal bijeenkomsten over de sectoren water en energie, waar vakbondsfunctionarissen en -activisten beleidskwesties bespraken met beleidsadviseurs en onderzoekers van Labour. Dit stimuleerde vakbondsactivisten en -functionarissen op alle niveaus om deel te nemen aan beleidsdebatten. Individuele vakbonden zoals UNISON, Unite, General and Municipal workers union (GMB) en de Communication Workers Union (CWU) nodigden onderzoekers uit om op hun nationale conferenties beleid te bespreken met hun comités. De vakbonden begonnen een belangrijke inbreng in het beleid te krijgen, bijvoorbeeld in de energiesector, en door uitbreiding van overheidseigendom in de detailhandel te bepleiten en het belang van overgangsplannen ter bescherming van de werknemers te benadrukken.

Deze processen hebben de traditionele banden tussen de vakbonden en Labour nieuw leven ingeblazen, in tegenstelling tot de aanpak onder Blair, die financiële steun van de vakbonden had toegejuicht, maar hun invloed op het beleid tot een minimum beperkte, en hen uitdrukkelijk had gevraagd niets in het openbaar te zeggen tijdens verkiezingscampagnes. In de periode 2016-2019 gaven de vakbondsleiders daarentegen openlijk steun aan het partijbeleid.

Campagnes, onderzoekers en internationale contacten

De beleidsmakers van Labour maakten ook gebruik van bestaande campagnes, organisaties, onderzoekers en academici die zich met overheidsdiensten bezighielden. Sommige activistische onderzoekers werden aangesteld als beleidsadviseurs binnen Labour, anderen maakten beleidsdocumenten in opdracht van Labour, en campagne-organisaties werden actief betrokken bij beleidsdiscussies.

De We Own It-campagne, die in 2012 was opgezet om actie te voeren tegen privatisering en outsourcing en vóór publiek eigendom en diensten in eigen beheer, werd bij veel discussies betrokken, met name over toekomstige democratische structuren voor openbare diensten. Ook bedrijfstakgebonden campagnes werden benaderd, zoals Transport for Quality of Life voor openbaar vervoer; Friends of the Earth voor energiebeleid; de denktank Common Wealth voor internetbeleid; en ngo’s zoals Global Justice Now en Oxfam voor internationaal ontwikkelingsbeleid.

Corbyn en McDonnell kregen academici als economische beleidsadviseurs, zowel bij het formuleren van het algemene economische beleid als bij het beleid voor openbare diensten en overheidsbezit. Verder waren er goede contacten met deskundigen van Public Services International Research Unit (PSIRU), die bijdragen leverden op het gebied van water, energie en zorg; van de Association for Public Service Excellence, die zich bezighielden met lokaal bestuur en uitbesteding; van de European Services Strategy Unit, die onderzoek deden naar particuliere financieringsinitiatieven (PFI’s) en publiek-private partnerschappen (PPP’s), en van andere wetenschappelijke instellingen, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheidszorg en openbaar bestuur.

Ook contacten met internationale organisaties waren belangrijk, omdat zij het vertrouwen versterkten dat Brits links niet de enige was die publiek eigendom belangrijk vond voor een goed economisch, sociaal en milieubeleid. Zo waren er bijvoorbeeld besprekingen met democratie-onderzoekers en -activisten uit de VS. De internationale campagne Trade Unions for Energy Democracy (TUED) nam het initiatief tot het organiseren van een bijeenkomst van Britse vakbondsfunctionarissen om het energiebeleid te bespreken, en bleef optreden als hoofdorganisator van verdere vakbondsbijeenkomsten met Labour-schaduwministers over beleid voor hernieuwbare energie en voor een rechtvaardige overgang. Schaduwministers en adviseurs ontmoetten Anne le Strat, die leiding had gegeven aan het opnieuw in gemeentehanden brengen van het waterleidingsbedrijf in Parijs, en wetenschappelijke activisten van het Transnational Institute (TNI) die wereldwijde campagnes tegen privatisering coördineren. Verder gaven progressieve groepen die in Spanje de controle over belangrijke gemeenteraden hadden gewonnen, met name in Barcelona, gedetailleerd advies over het insourcing-beleid. Daarnaast presenteerde en besprak Labour haar arbeidsbeleid op een aantal internationale bijeenkomsten, zoals op het Internationaal Sociaal Forum in 2019 en op bijeenkomsten georganiseerd door TNI en door de internationale vakbondsfederatie Public Services International.

Problemen met privatisering als constante drijfveer

Problemen met privatisering herinneren voortdurend aan de noodzaak van publiek eigendom en dienstverlening. De ondergang in 2018 van een van de grootste Britse bouwbedrijven, Carillion, die honderden contracten had in het kader van PFI (het Britse programma van PPP’s), had de overplaatsing van duizenden werknemers naar de publieke sector tot gevolg, wat duidelijk aantoonde hoe noodzakelijk publieke dienstverlening is. De buitensporige prijzen van de “Big Six”, de grootste leveranciers van gas en elektriciteit in Groot-Brittannië, dwongen zelfs de conservatieve regering tot invoering van een streng systeem van maximumprijzen, wat duidelijke liet zien dat er geen werkelijke concurrentie was, maar dat er hier sprake was van een kartel. De toenemende vakbondsvorming onder en strijdbaarheid van werknemers in geprivatiseerde bedrijven toonden aan hoe slecht de werknemers in dit soort bedrijven worden behandeld, en zorgden voor publieke steun voor de werknemers en de vakbonden in hun verzet tegen privatiseringen.

David Hall

(David Hall is hoogleraar aan de universiteit van Greenwich, Engeland. Het artikel is een verkorte versie van de inleiding van het PSIRUTNI rapport “Designing Future Public Ownership – Global lessons from Labour’s plans for public ownership of key sectors 2016–2019”. Vertaling en bewerking: Jan Paul Smit.)