Socialisme, kapitalisme en de Volksrepubliek China

Mao

Jan Paul Smit vertaalde de afgelopen maanden voor Doorbraak een brochure van het Transnational Institute (TNI), getiteld “China in the world – an introduction for activists”. In reactie daarop schreef onze kameraad en gastauteur Peter Storm een solidaire kritiek op de inhoud van die brochure en op onze beslissing om de vertaling te plaatsen zonder afstand te nemen van bepaalde passages. We zijn blij met zijn stuk, dat overigens ook los van de kritiek op de brochure te lezen valt als een heldere kenschetsing van de eerste periode van de heerschappij van de Chinese Communistische Partij. In die zin vormt het ook een bijdrage aan de verdere ontwikkeling van een van onderop linkse kritiek op het maoïsme. We zullen later onder dit stuk ook nog inhoudelijk reageren.

1.

Het woordje “socialisme” wordt in de meest uiteenlopende betekenissen gebruikt. Afgaand op al die uiteenlopende betekenissen betekent het feitelijk helemaal niets. Als het libertaire socialisme van mensen als Gaston Leval en Daniel Guerin – sociaal anarchisme, of door anarchisme beïnvloede socialistische richtingen – en het nationaal-socialisme van Adolf Hitler – verheerlijking van staat en Grote Leider, hiërarchie en autoriteit alom – allebei socialisme is, dan is er maar bitter weinig dat al dat socialisme kenmerkt. Als anarchisme een anti-autoritair socialisme is, en stalinisme neerkomt op staatssocialisme, dan gebruiken we het woordje “socialisme” kennelijk voor twee tegenovergestelde zaken.

Maar misschien is het wel niet zo goed om af te gaan op al die uiteenlopende betekenissen. Misschien is er toch iets dat socialisme kenmerkt, en waardoor socialisme te onderscheiden is in min of meer echte varianten – waar wat mij betreft Guerin onder valt, net als Bakoenin, Kropotkin en Marx – en nep-varianten zoals die van Hitler, wiens nazisme immers het vierkante tegendeel is van het soort maatschappij waar Guerin, Marx, Bakoenin en Kropotkin voor staan. Kernwaarde van echt socialisme is dan sociale gelijkheid, het streven naar een maatschappij waar mensen niet door voorrechten boven anderen geplaatst worden, waarin solidariteit er toe doet, en waarin er zoiets is als een samenleving van samenwerkende mensen, niet zomaar een optelsom van allemaal concurrerende individuen. Ik denk zelf dat het inderdaad zinvol is om die betekenis aan het woordje “socialisme” te hechten. En ja, het anarchisme is dan een vorm van socialisme. Wat mij betreft zelfs de meest consistente vorm.

Noem ik me dus zelf socialist? Steeds minder, en nooit zonder het te specificeren. Dat komt omdat in het algemene spraakgebruik de meeste mensen bij socialisme nu eenmaal denken aan een sterke staat die wellicht socialistische waarden geacht wordt na te streven, maar vaak dat zelfs niet eens meer. Ik kan dat spraakgebruik misplaatst vinden, maar in de communicatie met zulke mensen kan ik er maar beter wel rekening mee houden. Socialist ben ik, maar niet in die gangbare betekenis. Ik ben een anti-autoritaire socialist, en dat anti-autoritarisme duldt geen staat. Een staat – elke staat – ondermijnt elk socialistisch doel omdat het mensen boven anderen verheft, hoog en laag in de maatschappij accentueert, machthebbers versus door die machthebbers bestuurde mensen. En aangezien macht corrumpeert, hoef je in socialistische staten nooit lang te wachten voordat kameraad secretaris-generaal een auto met chauffeur heeft, een villa met drie badkamers terwijl arbeiders in woonkazernes zijn opgesloten, toegang tot schaarse goederen waar geen arbeider van kan dromen, en een salaris waarvan die dat allemaal met gemak kan betalen.

Natuurlijk kun je staten met dit soort ongelijkheden socialistisch noemen, als je dat wilt. Maar dan is het dus socialisme dat socialistische kernwaarden verkwanselt, dat van die kernwaarden een lachertje maakt. Natuurlijk kun je partijen en bewegingen socialistisch noemen, louter omdat ze het streven naar sociale gelijkheid, een klasseloze maatschappij en zelfs het verdwijnen (“afsterven”) van de staat in hun beginselprogramma hebben staan. Maar wat mij betreft doet het ertoe dat zulke partijen een methode er op nahouden die de nagestreefde doelen per definitie buiten bereik houdt. Staten sterven niet af door de macht erover te veroveren en die macht eindeloos uit te bouwen. Gecentraliseerde politieke macht vormt gecentraliseerde maatschappelijke voorrechten, een nieuwe heersende klasse die de oude heersende klasse vervangt.

Ja, het helpt om de negentiende eeuwse anarchist Bakoenin over dit onderwerp gelezen te hebben en erover nagedacht te hebben. Maar het bekijken van de geschiedenis van al dit type socialistische partijen, en de regimes die eruit zijn voortgekomen, helpt ook. Je kunt langs de weg van gecentraliseerde politieke machtsverovering de socialistische kernwaarden niet bereiken, hoe goed je het ook bedoelt, hoeveel kapitalisten je ook onteigent en hoeveel echte of vermeende contrarevolutionairen je ook wegzuivert.

Figuren als Marx, Lenin, Trotsky, Luxemburg, Gramsci, Che Guevara, en hoe al die andere marxistische voorhoedeprofeten maar heten, kan ik nog zien als mensen met socialistische strevingen, die echter methoden propageren en hanteren die dat socialistisch streven in de weg staan. Maar maatschappijen socialistisch noemen die via deze methoden tot stand zijn gekomen, waar een partij de macht uitoefent die beweert het socialisme op te houden maar wiens topfunctionarissen – geheel voorspelbaar, geheel voorspeld ook – functioneren als nieuwe heersers en nieuwe uitbuiters functioneren? Ik vind het verkeerd.

Als China onder Mao, Rusland onder Lenin, Stalin tot en met Gorbatsjov, de DDR, Cuba onder Castro – om maar te zwijgen over Noord-Korea onder grootvader tot en met kleinzoon Kim, Roemenië onder Ceausescu en Cambodja onder Pol Pot – zinvol als socialistische staten omschreven kunnen worden, dan betekent socialisme als nastrevenswaardig concept niets meer. Als de DDR socialistisch was, dan streef ik naar iets dat ik maar liever geen socialisme noem, want het heeft er niets mee te maken. Als voorstanders van die maatschappijvorm socialisten zijn, dan ben ik geen socialist. En als ik zinvol als socialist aangeduid kan worden, dan zijn voorstanders van de communistische eenpartijstaten kennelijk geen socialist. Het onderscheid is diep en principieel. Het is het een of het ander.

Precies omdat het zoveel voorkomt dat het etiket “socialistisch” op dit soort staten en de bijbehorende politiek geplakt wordt, kies ik er steeds meer voor om het socialisme van gelijkwaardigheid, solidariteit en vrijwillige samenwerking dat ik nastreef gewoon maar anarchisme te noemen. Een socialisme gebaseerd op dwang, voorrechten en uitbuiting ten dienste van het Heilige Vijfjarenplan mogen ze houden. Ik hoef het niet.

2.

Aanleiding voor bovenstaande opmerkingen vond ik in een artikelenreeks over de Volksrepubliek China, te vinden op de website van de radicaal-linkse organisatie Doorbraak. Het betreft een zestal artikelen, waarin economie en politiek van China sinds 1949 wordt belicht, in allerlei facetten zoals onder meer het milieubeleid, en vooral ook sociale strijd in het land. De stukken zijn behoorlijk kritisch, behoorlijk onderbouwd en bevatten allerlei verwijzingen naar informatiebronnen. Gedegen werk, derhalve. De stukken zijn een vertaling, de auteur is Sophie Chen, het origineel is een boekje van het Transnational Institute TNI getiteld “China in the world – an introduction for activists”.

Prachtig allemaal. Maar in deel drie van de reeks gaat het mis. Daarin wordt de economische ontwikkeling van de Volksrepubliek China besproken, vanaf haar oprichting tot aan de huidige tijd. En daar is dat vermaledijde s-woord! Het artikel maakt een onderscheid in een “socialistische periode”, die geduurd zou hebben vanaf “1950 tot midden jaren zeventig”, waarna een “overgang naar het kapitalisme” aangeduid wordt, die zou duren van “eind jaren zeventig tot ongeveer 1990”. Daarna volgde – je raadt het al na zo’n overgang – een “kapitalistisch tijdperk”, en dat duurt “vanaf ongeveer 1990” voort tot vandaag. Ooit was er socialisme, en nu niet meer. Dat staat er in feite.

Met de periodisering zelf – zonder die typering van de perioden dus! – is niet zo heel veel mis, al raken de enorme zwenkingen in beleid in de eerste fase wel een beetje ondergesneeuwd. Zo hadden de jaren 1962-1965 misschien wel meer met de de jaren 1977-1980 gemeen dan met de jaren 1957-1961 (Honderd Bloemen en repressie; Grote Sprong Voorwaarts en hongersnood) of met de jaren 1966-1969 (Culturele Revolutie en massaterreur). Maar dat er na de dood van leider Mao Zedong in 1976 iets behoorlijks veranderde in het staatsbeleid, klopt: de min-of-meer-vrije markt werd gaandeweg losgelaten op de economie. En ja, in 1990 zetten die veranderingen verhevigd door. Inderdaad krijgt China vanaf die tijd de contouren van een land waar winstbejag en grote kapitalistische bedrijven – Chinese, maar ook westerse multinationale ondernemingen – de toon zetten.

Waar ik mij echter tegen verzet, is tegen de typering van de drie fasen: een socialistische, een kapitalistische, en daartussen een overgangsfase. In tegenstelling tot Chen kan ik in de eerste fase geen spoortje socialisme aantreffen. China is, vanaf het moment dat de Chinese Communistische Partij er de macht over nam en de Volksrepubliek proclameerde, nooit iets anders geweest dan een kapitalistische dictatuur in dienst van snelle economische groei en nationale grootheid, ten koste van iedereen die in de weg liep, en ten koste van alles dat een rem kon opwerpen. Sociale gelijkheid? Solidariteit van gelijkwaardige mensen? Wie daarnaar streefde, verdween in de cel, kreeg een kogel of een touw om de nek.

Nu is Chen natuurlijk helemaal niet uniek met haar typering. Gevestigde sociale wetenschappen, westerse journalistiek en de gangbare westerse politiek hanteren een soortgelijke terminologie. Ze behandelen de Volksrepubliek als een land dat het socialisme aan het opbouwen was, maar vanaf de late jaren zeventig daar van afziet en een markteconomie op touw zet, waarin socialisme nog slechts een etiket was, geen beleid meer. Maar voor die politiek, sociale wetenschappen en journalistiek was socialisme sowieso al geen nastrevenswaardig doel. Door de Volksrepubliek 1949-1976 “socialistisch” te noemen gaven westerse journalisten, beleidsmakers en sociale wetenschappers dat land bepaald geen compliment! De overgang naar een markteconomie werd door dit slag mensen dan ook begroet als een terugkeer van het gezonde verstand, niet als een betreurenswaardige breuk met een mooi ideaal. In de westerse ideologie past de indeling in een socialistische, een overgangs- en een kapitalistische fase prima: het bevestigt immers de in die ideologie verkondigde superioriteit van dat kapitalisme. Mao-nostalgici kunnen zich vast ook in deze indeling vinden. Ze vervangen alleen de plussen en de minnen: die socialistische fase was mooi en hoopgevend, de overgangsfase een etappe van verval, de kapitalistische fase diepe ellende.

Maar bij Doorbraak zitten geen Mao-nostalgici, en al helemaal geen pro-kapitalistische ideologen, al dan niet als wetenschapper of journalist vermomd. Doorbraak noemt zichzelf een anti-kapitalistische organisatie en “laat zich inspireren door verschillende tradities die strijden of streden voor een feministisch socialisme van onderop, maar legt zich niet vast op een specifieke stroming of richting daarbinnen”.(2) Voor Doorbraak heeft het begrip “socialisme” klaarblijkelijk een positieve lading, en dat socialisme kan maar beter “van onderop” komen. Met het maoïsme heeft de organisatie zeer nadrukkelijk niets. Met dit alles staat Doorbraak helemaal niet ver af van hoe ik tegen socialisme aan kijk. Voor zover socialisme iets zinnigs is, dan is het iets wat we samen doen, tegen alle soort van top-down machtsstructuren in, niet iets dat van staatswege en hogerhand aan ons wordt opgelegd. Zo zie ik het in essentie dus ook.

Maar uitgerekend op de website van Doorbraak lezen we dus over een “socialistische fase” in de ontwikkeling van China! Dat kan twee dingen betekenen. Of er is volgens Doorbraak in die fase sprake geweest van serieuze, maar uiteindelijk mislukte pogingen om sociale gelijkheid tot norm en realiteit te maken, een sociale gelijkheid die immers kenmerk is van het socialistisch streven. Of het woordje “socialisme” is ook voor Doorbraak niet gekoppeld aan dat gelijkheidsstreven, maar louter een synoniem voor een maatschappijvorm waarin de staat de economie centraal reguleert, bezit en beheert. Dan zou Doorbraak gewoon het westers-liberale woordgebruik rond “socialisme” hebben overgenomen. Van dat laatste geloof ik niets. Doorbraak ken ik als principiële vrijheidslievende socialistenclub. Dus moet het bijna wel het eerste zijn: in de eerste decennia van de Volksrepubliek wordt een trend en een streven naar sociale gelijkheid waargenomen, door Sophie Chen maar ook door de Doorbraak-mensen die deze visie aan de Doorbraak-lezers presenteren zonder er veel merkbare afstand van te nemen.(1) Want dat zou nog een derde mogelijkheid zijn: dat Doorbraak dit stuk wel plaatste, maar het er zelf ook helemaal niet mee eens is. Zeg dat dan, kameraden, als dat zo is!

3.

Wat is er te vinden van een socialistische dynamiek, en streven naar sociale gelijkheid en dergelijke, in de eerste decennia van de Volksrepubliek China? Kort gezegd: niets. Er werden sociale hiërarchieën ontmanteld, er werden nieuwe sociale hiërarchieën gevestigd. Oude indelingen verdwenen, zoals er hele sociale groeperingen verdwenen. Nieuwe indelingen en sociale groeperingen kwamen ervoor in de plaats.

De trend werd al voor de vestiging van de Volksrepubliek gezet, in het na de roemruchte Lange Mars vanaf de latere jaren 1930 door de Chinese Communistische partij beheerste Yan’an en omstreken. Zo zag het er er daar uit, zo ontdekten jonge idealisten die er in de jaren 1930 en 1940 heen trokken om zich bij de revolutie van Mao aan te sluiten: “In plaats van vrijheid troffen ze een rigide hiërarchie aan. Elke organisatie serveerde drie soorten maaltijden, met de beste voor de hoogste leiders. Werkelijk alles hing af van iemands positie in de partij: van de porties graan, suiker, spijsolie, vlees en fruit tot de kwaliteit van de medische zorg en de toegang tot informatie. Ja, het gold zelfs voor de kwaliteit van de tabak en het schrijfpapier. Medicijnen waren schaars voor wie lager in de organisatie stond, terwijl de topleiders een lijfarts hadden en hun kinderen naar Moskou stuurden. Helemaal bovenaan stond Mao. Hij werd rondgereden in de enige auto in Yan’an en woonde in een groot huis met verwarming, die speciaal voor hem was aangelegd.”

Er waren ook toen al mensen met kritiek op de privileges en de censuur die er heersten. Een ervan was de schrijver Wang Shiwei. Die werd al gauw uitgemaakt voor trotskist en uiteindelijk omgebracht. Critici werden via een wrede zuivering die bekend stond als “rectificatiecampagne” het zwijgen opgelegd. “Sommigen werden in een grot opgesloten, anderen werd aan een schinjnexecutie onderworpen. Maandenlang draaide het hele leven in Yan’an om de verhoren en meetings waar angst, achterdocht en verraad werd gezaaid. (…) Niet iedereen kon de druk aan: mensen kregen een zenuwinzinking, werden gek of pleegden zelfmoord.” In 1945 stopte Mao de campagne en maakte zelf een soort excuses. Het lag aan zijn “ondergeschikten”, niet aan hem. Socialistisch allemaal, nietwaar? De citaten over het leven in Yan’an komen trouwens uit een boek van een felle anti-communist.(2) Dat zal vast een reden zijn voor sommigen om de schets over het leven daar niet serieus te nemen. Best. Kom dan maar met een weerlegging als je het niet gelooft.

Zoals de maatschappij in Ya’nan, in de heroïsche fase van het maoïsme, functioneerde, zo functioneerde de boel ongeveer ook toen dit heroïsche maoïsme de baas was geworden in het gehele Chinese vasteland. En wat destijds “rectificatiecampagne” genoemd werd, zou zich in 1957 grootschalig herhalen als “Anti-Rechtsen-campagne”, en vanaf 1966 als “Grote Proletarische Culturele Revolutie” haar meest spectaculaire editie beleven.

4.

Oude uitbuiters werden vanaf 1949 hardhandig opzijgeschoven, ingekapseld (stedelijke kapitalisten die hun bedrijf kwijt raakten, maar aanvankelijk vaak directeur in het genationaliseerde bedrijf werden) of maatschappelijk uitgeschakeld en in grote aantallen omgebracht (grootgrondbezitters, plus velen die als zodanig werden aangemerkt). Nieuwe uitbuiters namen hun plaats in: partijfunctionarissen die de gaandeweg genationaliseerde fabrieken en de geforceerd gecollectiviseerde landbouwbedrijven bestuurden. Die functionarissen zorgden ervoor dat de meeropbrengst van die bedrijven in staatshanden kwam, die er nieuwe investeringen mee probeerde te financieren. In ruil ervoor kregen de werkenden in stad en platteland een vrij karig inkomen. In de fabrieken zag het er rechtstreeks uit als loonarbeid, wat het natuurlijk ook was. Op het platteland zag het er eerder uit als een soort staatsfeodalisme, met de partijsecretaris als nieuwe landheren, in dienst van het hof in Beijing dat nu voorzien was van etiketten als Centraal Comité, presidium en Politbureau. Een keizer had China niet meer, maar wel een hele Grote Voorzitter: Mao Zedong.

Wat was de dynamiek in deze maatschappij? Wat bewoog de machthebbers? Allereerst: nationaal herstel en prestige, macht en glorie. Zie de woorden die Mao sprak bij het proclameren van de Volksrepubliek, 1 oktober 1949: “Het Chinese volk opgestaan!” China, vernederd door koloniale en imperialistische mogendheden en haar Chinese corrupte handlangers, herwon eindelijk haar nationale zelfstandigheid. Dat was de strekking en het doel. Sociale gelijkheid was soms retoriek, nuttig om arme boeren te mobiliseren in dit nationalistische streven. Een zelfstandig beleidsdoel was het echter nooit. Het nationalistische streven bracht heel andere beleidsdoelen met zich mee: productie, zo snel mogelijk groeiende productie. Vandaar de aanvankelijke pogingen om de kapitalistenklasse te paaien en gerust te stellen zolang ze loyaal aan het regime was. En zolang het regime zich nog niet sterk genoeg voelde om de particuliere kapitalistenklasse opzij te schuiven en hun bezittingen op te slokken door de staat. Een staat die zelf vervolgens als giga-kapitalistisch monopolie opereerde.

Het feit dat China na de machtsovername van Mao de macht van de VS tegenover zich wist – in Korea waar Amerikaanse troepen vochten met Noord-Koreaanse en Chinese soldaten, rond Taiwan waar het van het vasteland verdreven bewind standhield en vanwaar het China met Amerikaanse steun hoopte te heroveren – bracht mee dat China zich op oorlog voorbereidde. In dat teken stond de productiviteitsrace, het opdrijven van de productie in dienst van het glorieuze maar immer bedreigde vaderland. In zo’n atmosfeer zetten de machthebbers al snel stappen naar systematische nationaliseringen van de stedelijke economie, en de invoering van staatsgrootgrondbezit op het platteland, via collectieve boerderijen en later die staatsboerderijen die de buitengewoon misleidende naam van Volkscommunes kregen. China werd een op oorlogsvoorbereiding ingerichte, centraal bestuurde staatseconomie, met in de Communistische Partij gebundelde overheidsbureaucraten als nieuwe heersende klasse.

En ja, heersende klasse betekende ook bevoorrechte klasse. Toen de in het kader van de Grote Sprong Voorwaarts enorm opgevoerde en onder staatsdwang opgelegde productienormen tot voedseltekorten – de oogsten, goed of slecht, werden in beslag genomen door de staat – en vervolgens hongersnood leidden, waren de partijbaronnen zelden onder die hongerigen, de partijleiders in Beijing nog minder en de Grote Voorzitter al helemaal niet. Honger was iets voor het gewone volk, dat op bepaalde momenten door de nood zelfs tot kannibalisme was gedreven. Niet voor de heersers die in welstand, zelfs in luxe, leefden. Koning Lodewijk XVI van Frankrijk zou het patroon hebben herkend. Waarom lukt dat Sophie Chen dan niet?

5.

Er was geen sociale gelijkheid. Er was vanuit het regime ook geen streven naar sociale gelijkheid. Integendeel, er was een strikte hiërarchie, opgelegd via partij-apparaat, politie, geheime dienst en dergelijke. Wat er wel was: opgelegde gelijkvormigheid in dingen als kledij. Wat er ook was: de grootst mogelijke geheimhouding en afzondering van de partijtop tegenover de rest van de maatschappij. De heersers heersten en namen het er goed van ook, maar daar zagen mensen buiten die top zo goed als niets van. Het zag er op straat inderdaad uit alsof “iedereen gelijk” was. Maar een heersersgroep die haar eigen luxe leefwijze zo ongeveer als staatsgeheim behandelt kan toch moeilijk als leiding van een socialistische maatschappij worden gekenschetst. Tenminste niet als we aan dat woordje “socialisme” het streven naar sociale gelijkheid en rechtvaardigheid willen koppelen.

Het streven naar productiegroei ging gepaard met snelle industrialisatie, aanvankelijk met steun van de Sovjet-Unie. Het doel was: een economie opbouwen die zich kon meten met concurrerende economieën, en de achterstand van China op grote mogendheden inhalen. Onderdeel van dat doel was: bewapening. Concurrentie nam de vorm aan van een wapenwedloop. Dit culmineerde in het – uiteindelijk succesvolle – streven naar kernwapens. Het is de moeite waard om je te bedenken wat voor enorm beslag op geweld en hulpmiddelen de ontwikkeling hiervan betekende voor de Chinese economie. En dat beslag werd op die economie gelegd, niet door een gezamenlijke keus van gelijkwaardige en gelijkberechtigde bewoners van China. Dat beslag werd gelegd, die keus werd gemaakt en aan de maatschappij opgelegd door een relatief zeer kleine, in het geheim opererende en zwaar bevoorrechte partijtop. Alleen al het afromen van de opbrengst van de economie ten behoeve van De Bom is een immense vorm van uitbuiting van de producenten door de heersers. Die uitbuiting stond in dienst van de concurrentie met andere mogendheden.

China deed hier hetzelfde als Frankrijk, Groot-Brittannië, Rusland, de VS, en later als Pakistan, India, Israël en Noord-Korea: haar relatieve machtspositie, haar concurrentiepositie feitelijk, kracht bij zetten. De Chinese heersende klasse leefde van uitbuiting, via staatsgrootgrondbezit maar steeds meer via loonarbeid in de industrie; die heersende klasse deed dat omdat ze concurreerde met andere heersende klassen in andere landen die op een iets andere manier hetzelfde deden en nastreefden: uitbuiting in een context van internationale concurrentie.

Het lijkt allemaal verdacht veel op hoe kapitalisten zich gedragen naar “hun werknemers” en naar elkaar als concurrent. Voor mij zijn het allemaal aanwijzingen dat China, vanaf dag 1 van de Volksrepubliek, een kapitalistische ontwikkeling opgelegd kreeg door een zich vormende kapitalistische heersende klasse, hoezeer die klasse zich ook in communistische symboliek hulde, en hoezeer die klasse ook opereerde via een Communistische Partij, het middel waarmee kapitalistische praktijken en prioriteiten bindend aan de hele maatschappij werden opgelegd. Dat nationalistische, productivistische en dus in essentie kapitalistische prioriteiten gepresenteerd werden als “revolutionair”, doet aan die essentie niets af. Je definieert een maatschappij immers maar beter niet in de eerste plaats aan de hand van het bedrog waarmee heersers de realiteit aan het zicht onttrekken.

Het kenschetsen van de eerste decennia van de Volksrepubliek als een “socialistische fase” is verkeerd omdat het de kapitalistische kern van de ontwikkeling miskent. En het is schadelijk als mensen voor wie socialisme een emancipatorische, bevrijdende inhoud heeft, dat etiket plakken op een maatschappij waarin emancipatorische en bevrijdende aspecten hetzij werden gekortwiekt en gemanipuleerd voor het machtsbelang van de nieuwe heersers, hetzij systematisch, gewelddadig en met van hogerhand opgelegd staatsgeweld werden verpletterd.

6.

Dat is niet het enige. Door de ontwikkelingen in de Volksrepubliek China aldus te schetsen als een opeenvolging van eerst een socialistische en vervolgens een kapitalistische fase, met een overgangsfase er tussenin, maak je niet alleen van het socialisme een leeg begrip. Je reduceert het kapitalisme ook nog eens tot een kwestie van prioriteiten, een beleidslijn, een regeringskoers. Maar het kapitalisme is een maatschappelijk systeem dat de hele samenleving doordrenkt en richting geeft. Dat gaat veel verder dan wat de partij of haar leiding met het land wil. Wat Xi wil met China is net zo min bepalend voor het systeemkarakter van de maatschappij als wat Elon Musk wil met Twitter is voor het karakter van dat bedrijf. Beiden kunnen hun domein richting geven, maar geen van beiden kan er wezenlijk iets aan doen dat hun domein als kapitaal functioneert.

Dat Chen kapitalisme eerder ziet als een kwestie van beleidslijn, meer dan een systeemkwestie, blijkt uit hoe ze het milieubeleid van China bespreekt in deel zes van de serie. Daar schetst Chen de ernstige milieuproblemen, de opkomst van iets van een milieubeweging, het groeiend bewustzijn on overheidskringen “dat de klimaatcrisis de toekomstige welvaart van het land zou kunnen aantasten”. Dus begon de Chinese staat serieuze milieumaatregelen te nemen. Chen schetst zowel iets van de stappen, als van de problemen waar het milieubeleid op stuit. Alweer: informatief en nuttig.

Maar kijk dan eens hoe het dilemma wordt geschetst! Deze formulering: “Hoe dan ook, de prioriteiten van de Chinese regering zijn duidelijk verschoven van een focus puur op economische groei, naar een ander ontwikkelingsmodel waarin ook aandacht is voor duurzaamheid.” Ik denk inderdaad dat er een verschuiving naar een ander ontwikkelingsmodel gaande is in China, net zoals trouwens in de hele kapitalistische wereld waarvan China een onderdeel van is. Maar dat andere model gaat net zo goed om economische groei als het eerdere. Het betreft hier nog steeds economische groei in kapitalistische termen, het opbouwen van een steeds beter wereldwijd concurrerende, productieve economie, met uitgebuite loonarbeid als basis.

Het Chinese overheidsstreven naar duurzaamheid betekent helemaal geen breuk met het streven naar groei. De duurzaamheid is slechts een middel om die kapitalistische groei mogelijk te maken. China’s heersers snappen dat op een verschroeide planeet geen kapitaalsaccumulatie, geen groei en dus ook geen “welvaart” – geen doel op zich trouwens, maar al lang het middel waarmee China’s heersers “stabiliteit” willen garanderen – mogelijk is. Het nieuwe beleidsmodel breekt niet met economische groei als norm, net zo min als de verschijning alom in Nederland van windmolens en zonnepanelen een breuk met die groei impliceert.

De Chinese maatschappij is kapitalistisch tot op het bot. Dat kapitalisme is iets systemisch. Dat gaat dieper dan een beleidskoers of ontwikkelingsfase die eventueel van regeringswege weer kan worden gewijzigd. Socialisme – in de zin zoals ik en naar ik toch denk ook Doorbraak dat beogen – komt pas in beeld als resultaat van autonoom initiatief van onderdrukte, uitgebuite en overheerste mensen waar en wanneer ze samen voor bevrijding de strijd met hun heersers aanbinden.

Peter Storm

Noten

1. Wat Doorbraak via een extra aangebrachte noot bij deel 2 van de artikelenreeks over China wel doet! Prijzenswaardig, maar waarom dan de zaak bij deel 3 weer laten lopen?

2. Frank Dikötter, “De tragiek van de bevrijding – de geschiedenis van de Chinese Revolutie, 1947-1957”,(Houten/Antwerpen, 2013, vertaling van “The Tragedy of Liberation”), pag 238-239 en 240.