Van de Commune naar het communalisme

Een poserende groep deelnemers aan de Commune van 1871. Iedereen draagt donker gekleurde kleding. Op de voorgrond twee kinderen en een vrouw met een wijde rok. Achteraan staan mensen op een verhoging. Sommigen nemen hun pet af voor de foto.

Van maart tot mei 2021 is het 150 jaar sinds de Commune van Parijs. Mathijs van de Sande en Gaard Kets onderzoeken de erfenis en de blijvende relevantie voor links vandaag.

In maart 1871, tijdens het uiteenvallen van het Tweede Franse Keizerrijk, bouwden vrouwen, arbeiders en leden van de Nationale Garde (een wijkmilitie van burgers) van Parijs barricades en bezetten ze overal in de hoofdstad overheidsgebouwen. Hoewel de Parijse Commune, zoals die bekend werd, slechts 72 dagen duurde, werden enkele belangrijke hervormingen doorgevoerd: de doodstraf, de dienstplicht en kinderarbeid werden afgeschaft, schulden werden kwijtgescholden of uitgesteld, en de communards richtten een vrouwenbond op, coöperaties van producenten en een seculier schoolsysteem. De gekozen machthebbers ontvingen een arbeidersloon, en bouwden actief aan wat communard Paschal Grousset later “de republiek van onze dromen… democratisch en sociaal… een precisie-instrument van economische transformatie” noemde.

Op 28 mei was het experiment met zelforganisatie en gemeentelijke democratie met geweld onderdrukt. Toch is de ervaring van Parijs een inspiratiebron geworden voor veel verschillende politieke stromingen en talloze theoretici maken aanspraak op “de Commune” als zijnde van hen.

Het bekendste verslag is dat van Karl Marx, die de Commune zag als de eerste succesvolle poging om een “dictatuur van het proletariaat” te vestigen – een opvatting die later weerklank vond in Lenins beroemde pamflet “Staat en revolutie” (1917). De Russische anarchist Michail Bakoenin daarentegen zag de Commune niet als een voorbeeld van een overgangsregering, maar eerder als een kortstondige voorafschaduwing van de toekomstige, staatloze en klasseloze maatschappij zelf.

Deze toeëigening van de Commune heeft zich de afgelopen 150 jaar voortgezet: van de radenbeweging in het Duitsland van het interbellum tot aan de situationisten en de soixante-huitards (mei ’68-ers) in Frankrijk en de hedendaagse municipalisten. Een twintigste-eeuwse radicale stroming, aangevoerd door de Amerikaanse theoreticus Murray Bookchin, noemde zichzelf zelfs “communalisme”.

Waarom heeft de Commune zoveel verschillende bewegingen en tendensen geïnspireerd? Hoe kon dit idee worden overgedragen tussen zoveel verschillende sociale, politieke, culturele en economische contexten?

Wij zien vier redenen voor de kracht ervan als idee en als voorbeeld. Ten eerste, de ervaring van de Commune als een sociaal en politiek laboratorium. Ten tweede, haar vermogen om te fungeren als een empty signifier die kan helpen bij het mobiliseren van verschillende politieke projecten. Ten derde, als voorbeeld van hoe het lokale en het universele kunnen worden verenigd. En tenslotte, de demonstratie dat verschillende politieke vormen (zoals parlementaire en direct-democratische instellingen) effectief kunnen zijn wanneer ze worden gecombineerd.

Communale inspiratie

Een belangrijke reden voor de blijvende status van de Commune is haar experimentele karakter. Zoals Marx in zijn verslag concludeerde: “De arbeidersklasse kan niet eenvoudigweg de kant-en-klare staatsmachinerie in handen krijgen en die voor haar eigen doeleinden gebruiken.” In plaats daarvan moesten de Parijzenaars hun eigen “sociale republiek” oprichten met eigen instellingen en procedures.

In haar invloedrijke boek “Communal Luxury” presenteert Kristin Ross de Commune als een “laboratorium” waarin gewone mensen een radicaal andere, meer democratische samenleving zouden kunnen uitproberen. Die politieke experimenten omvatten algemeen kiesrecht voor mannen, gefederaliseerde organisatievormen en politieke vertegenwoordiging op basis van onmiddellijke terugroepbaarheid en dwingende mandaten. Ze waren niet beperkt tot de formele instellingen van de Commune: elke wijk van de stad had zijn eigen levendige sociale en revolutionaire clubs, waar arbeiders en intellectuelen ideeën en ervaringen uitwisselden. Maar het was aantoonbaar in hun dagelijks leven als arbeiders en burgers dat Parijzenaars de grootste transformaties meemaakten. De Commune was, om een moderne term te gebruiken, een prefiguratief experiment, ook al waren er heel verschillende opvattingen over wat er precies moest worden geprefigureerd.

Dit brengt ons bij het tweede punt: al vóór de afkondiging ervan werd het idee van de Commune bediscussieerd. John Merriman stelt in zijn uitstekende boek “Massacre: The Life and Death of the Paris Commune” dat de Commune vanaf het begin “verschillende betekenissen heeft gekregen voor verschillende mensen, afhankelijk van hun loyaliteit”. Dit is gedeeltelijk zo omdat de kortstondige commune van 1871 niet de eerste “Commune van Parijs” was. De naam riep de mythische herinnering op van een andere opstandige Parijse regering, opgericht tijdens de Franse revolutie in 1792.

Als gevolg daarvan waren er veel verschillende (en vaak vage) ideeën over waar de Commune voor zou moeten staan, wiens belangen ze zou moeten dienen, welke institutionele of procedurele vorm ze zou moeten aannemen, en wie haar moest leiden en hoe. Volgens Ross was de Commune “een krachtige mix van pre-kapitalistische en pre- of extra-nationale verlangens, in gelijke mate sociale revolutie, lokale autonomie en de herinnering aan de opstandige Commune”. Om een andere moderne term te gebruiken, het diende als wat Ernesto Laclau een empty signifier noemt, door verbanden te leggen tussen verschillende eisen of identiteiten en verschillende politieke agenda’s te verenigen.

Met betrekking tot het derde punt: de Commune is van iedereen en van niemand in het bijzonder. Het had sterk lokalistische kenmerken, maar was tegelijkertijd internationalistisch en universalistisch van geest. Veel buitenlanders en ook Fransen namen deel, en uiteindelijk was het ideaal om een gefederaliseerd netwerk van vergelijkbare communes in het hele land en daarbuiten op te richten. Zoals een communard 26 jaar later zei: “We wilden niet alleen gemeentelijke vrijheden verkrijgen. Als we er als overwinnaar waren uitgekomen, dan zouden we de revolutionaire beweging in heel Frankrijk hebben georganiseerd.” Inderdaad, soortgelijke pogingen om een commune op te richten werden ondernomen in Lyon, Marseille, Narbonne, Saint-Étienne en andere steden.

En ten slotte combineerde de Commune verschillende vormen van politieke organisatie. Hoewel die de participerende democratie bevorderde en tegemoet kwam aan het verlangen naar actievere betrokkenheid bij de politiek, bracht hij ook nieuwe vormen van politieke vertegenwoordiging en institutionele hervormingen voort. Er was natuurlijk vaak een spanning tussen deze aspecten. Veel blanquisten (die voorstander waren van een samenzweerderige, strak georganiseerde benadering van revolutionaire verandering) en anarchisten (waaronder de communard Louise Michel, die tot de overtuiging kwam dat de bestaande orde vernietigd moest worden voordat er een nieuwe gebouwd kon worden) waren achteraf van mening dat het parlementarisme verworpen had moeten worden. Niettemin was het idee van de Commune krachtig genoeg om deze verschillende facties tot het einde erachter te verenigen.

Communalisme vandaag de dag

Vandaag de dag is het idee van de Commune nog steeds een bron van inspiratie voor verschillende bewegingen, van Franse municipalisten die een “Commune der Communes” proberen op te zetten tot de internationale “Fearless Cities”-beweging en de autonome Koerdische besturen in Rojava. Naast de concrete voorbeelden is er ook veel te winnen bij een herbeoordeling van het idee. Als we het radicale potentieel van “de Commune” van vandaag willen begrijpen, dan mogen we de breedheid en openheid ervan voor veel verschillende interpretaties niet uit het oog verliezen. Dit productieve type empty signifier is ongetwijfeld precies wat links vaak lijkt te missen. Dus hoe zou een “communalistische” politiek voor de eenentwintigste eeuw er in de praktijk uitzien?

Een belangrijk aspect van het communalisme is dat het op nieuwe en innovatieve manieren de grens overschrijdt tussen het lokale en het mondiale. Kritiek op de globalisering of de EU was ooit een belangrijk kenmerk van internationalistisch links. Tegenwoordig laat het politieke debat geen middenweg tussen een neo-liberaal ‘globalisme’ van het kapitaal en een reactionair etno-nationalisme (discoursen die vaak dezelfde gevestigde belangen dienen). We hebben nieuwe manieren nodig om ons voor te stellen hoe een echt anti-kapitalistisch internationalisme eruit zou kunnen zien. De Commune biedt een levensvatbaar alternatief, gesteund door een idee van een samenleving dat transnationaal en pluralistisch is, terwijl het gemeentelijke of federalistische vormen van planning en organisatie bevordert. Vanuit een communalistisch perspectief kunnen internationale solidariteit en aandacht voor lokale gemeenschappen elkaar goed aanvullen.

Een communalistische benadering kan voor links ook de valse tegenstelling tussen electoraal-representatieve politiek en participerende democratie ter discussie stellen. In het afgelopen decennium zijn ‘plein bewegingen’ zoals Occupy Wall Street of Nuit Debout opgekomen. Sommige van deze hebben misschien meer invloed op het denken gehad dan vaak wordt aangenomen, maar hun afwijzing van de electorale representatieve democratie heeft hun betekenis beperkt. Hoewel onderhevig aan idealisering en discussie, bewijst het verhaal van de Commune van Parijs dat directe democratische betrokkenheid niet onverenigbaar is met een gecoördineerde poging om representatieve instellingen te veroveren of op te richten. Dit wordt bevestigd door recente ervaringen in Spanje, waar gemeenteambtenaren in de nasleep van de 15-M-beweging effectief basisorganisaties in stedelijke buurten combineerden met electorale vertegenwoordiging op gemeentelijk niveau.

En tenslotte moet een door de Commune geïnspireerde politiek streven naar een combinatie van sociale en institutionele hervormingen. Net zoals de communards niet “simpelweg het kant-en-klare staatsapparaat in handen konden krijgen”, kan de linkerzijde van vandaag niet simpelweg de instrumenten van democratische controle verwerven of gebruiken zonder ze radicaal te hervormen. Het is één ding om te zeggen dat bij het nastreven van hegemonie een linkse beweging moet worden opgebouwd vanuit de ‘grassroots’ of van onderop. Maar het is iets heel anders om te stellen dat echte, institutionele verandering en een herverdeling van macht moet gezocht worden in elk aspect van ons dagelijks leven: op werkplekken, scholen en universiteiten, wijken en gemeenten. Vanuit een communalistisch perspectief bezien, is er aantoonbaar geen ‘top’ of ‘onderkant’, maar eerder een veelvoud van niveaus waarop democratisering dagelijks kan worden geprefigureerd. De Commune kan nog steeds als voorbeeld dienen van hoe zo’n veelzijdige oefening er in de praktijk uit kan zien.

De Commune van Parijs ontstond na een catastrofale oorlog in een belegerde stad. Van klimaatverandering tot de groei van extreem-rechts, en van een wereldwijde pandemie tot een economische crisis, de omstandigheden van vandaag sporen ons opnieuw aan om nieuwe politieke ideeën en vormen te onderzoeken om de projecten van links opnieuw te formuleren en te verenigen. De Commune is misschien niet alleen “de politieke vorm die eindelijk is ontdekt”, maar ook, om Marx te parafraseren, de politieke vorm die het minst is ontdekt. Anderhalve eeuw later spreekt het nog steeds tot de verbeelding.

Mathijs van de Sande en Gaard Kets

(Van de Sande en Kets zijn wetenschappers aan de Radboud Universiteit. Dit artikel verscheen op 18 maart 2021 op de website van Red Pepper onder de titel “From the Commune to communalism“. Het is vertaald door de redactie van Doorbraak.)