12 juni, Amsterdam: bijeenkomst over slavernij in Nederlands-Indië

Logo.
Logo.

Nog steeds leeft de mythe voort dat de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) zich niet of nauwelijks schuldig zou hebben gemaakt aan slavernij en slavenhandel, in tegenstelling tot de West-Indische Compagnie (WIC). Met die volkomen verkeerde voorstelling van zaken rekenen de auteurs Reggie Baay en Matthias van Rossum af in hun boeken “Daar werd wat gruwelijks verricht” en “Kleurrijke tragiek”. Beiden geven een lezing tijdens een door Doorbraak en Grenzeloos georganiseerde bijeenkomst op 12 juni, met aansluitend discussie. Hun onafhankelijk van elkaar uitgevoerd onderzoek heeft grote gevolgen voor de verwerking van het koloniale verleden van Nederland.

Bijeenkomst
Vrijdag 12 juni
Vanaf 20:00 uur (inloop: vanaf 19:30 uur)
IIRE
Lombokstraat 40, Amsterdam
Facebook

Wie weet dat er in Nederlands-Indië door de eeuwen heen, vanaf het begin van de zeventiende eeuw, minstens zeshonderdduizend mensen tot slaaf werden gemaakt? Wie weet dat velen van hen werden ingezet om de VOC-forten en -vestigingen te verdedigen tegen koloniale concurrenten uit Europa en tegen de lokale bevolking? Wie weet dat de slavernij in Nederlands-Indië op papier werd afgeschaft op 1 januari 1860, maar feitelijk voortduurde tot in de twintigste eeuw, zeker tot in de jaren dertig? “De onbekendheid met het Nederlandse slavernijverleden in de Oost hebben wij gemeen met de Indonesiërs”, schrijft Baay in zijn boek “Daar werd wat gruwelijks verricht”. “Weinig mensen in ons land zullen immers weet hebben van de honderdduizenden Aziatische slaven die daar destijds door de Compagnie zijn verhandeld en gebruikt. Maar er bestónd slavernij in het voormalige Nederlands-Indië. En niet alleen ten tijde van het VOC-bewind, maar ook daarna.” Baay heeft meerdere boeken over de rol van het Nederlandse kolonialisme op zijn naam staan, waaronder “De njai” en “Gebleekte ziel”.

In de inleiding van zijn boek “Kleurrijke tragiek” schrijft Van Rossum: “Tot ver in de achttiende eeuw was de slavernij en slavenhandel in Nederlandse gebieden in Azië omvangrijker dan het Nederlandse aandeel in de slavenhandel en het slavenbezit in het Atlantische gebied. Rond 1750 waren in Nederlandse Oost-Indische vestigingen 75.500 slaven – tegen 64.000 in West-Indië. Het slavernijverleden onder de VOC reikt ook verder terug: direct na de vestiging van haar rijk in Azië vond onder de VOC grootschalig slavenbezit en slavenhandel plaats. Dit was eerder dan in de West. Toch wordt het Nederlandse slavernijverleden overwegend vanuit Atlantisch perspectief bekeken. Het contrast is uitgesproken. In 2013 werd met een landelijk herdenkingsjaar stilgestaan bij de afschaffing van slavernij die 150 jaar geleden in 1863 werd bewerkstelligd voor de West-Indische koloniën. Rond de afschaffing van slavernij in de Nederlandse Oost-Indische koloniën in 1860 bleef het afgelopen jaren vrijwel stil.”

Grauwe Eeuw

De verheerlijking van de zogenaamde Gouden Eeuw (lees: Grauwe Eeuw) heeft zo’n hoge vlucht kunnen nemen doordat de VOC in de koloniale beeldvorming tot op de dag van vandaag is neergezet als een fatsoenlijk handelsbedrijf. Dat positieve imago kan aan diggelen worden geslagen door te wijzen op de kolossale betrokkenheid van de VOC in het algemeen en van VOC-personeel in het bijzonder bij slavernij en slavenhandel. Door het koloniale paradepaardje VOC in de publieke opinie te ontmaskeren als een misdadige bende van slavenhalers en slavenhouders kunnen nazaten van tot slaaf gemaakten en andere anti-koloniale activisten een bres slaan in het nog steeds bestaande witte nationalistische eenheidsfront dat de Gouden Eeuw zoveel mogelijk wil bejubelen. Tijdens de bijeenkomst op 12 juni kan erover worden gedebatteerd wat de kennis over de VOC-slavernij, zoals aangedragen door Baay en Van Rossum, betekent voor de huidige anti-koloniale strijd.

Harry Westerink