Een ster in de spiegel (deel 4)

Boekcover
Boekcover

In de tijd van Charles Dickens verschenen romans soms in de vorm van feuilletons in kranten en tijdschriften. Precies dat doen wij nu met de prachtige autobiografische roman “Een ster in de spiegel” van Doorbraak-activiste Lili Irani. Haar boek verscheen in maart 2013 en gaat over haar leven in Iran, haar komst naar Nederland en haar leven hier. Onderwerpen als moslimfundamentalisme, vrouwenonderdrukking en migratiebeheersing komen aan bod, maar ook thema’s als liefde en familie slaat ze niet over. Met enige regelmaat zullen we hier een volgend hoofdstuk plaatsen. Lees je net als veel anderen veel liever in een boek dan van een beeldscherm? Of heb je de smaak te pakken, wil je weten hoe het verder gaat met Lili, maar kun je niet wachten? Dan hebben we goed nieuws! Je kunt het boek nog steeds bestellen door 15 euro over te maken op IBAN-nummer NL97INGB0004418467 ten name van De Fabel van de illegaal te Leiden (de verzendkosten zijn daarbij inbegrepen). Vergeet niet je adres erbij te vermelden. Veel leesplezier.

Hoofdstukken
1. Koffiedik
2. Wildebras
3. Bruidstaartpoppetjes
4. Tortelduifjes
5. Aanmeldcentrum
6. Woordenschat
7. Assepoester
8. Weesgegroetjes
9. Liefdesverklaring

Tortelduifjes

Ik was op kantoor toen mijn mobiele telefoon ging. Het was Soltani, die me meldde dat hij onze afspraak moest verzetten. We maakten een afspraak op een andere dag. Ik was stomverbaasd dat hij me persoonlijk belde. Hij had een drukke therapiepraktijk en toch liet hij het maken van een andere afspraak niet regelen door zijn secretaris. Het kantoorwerk dat ik deed, leek sterk op mijn baan bij het reclamebureau in Iran. Daar werkte ik met jonge collega’s die ook in politiek waren geïnteresseerd. Nadat ik was afgestudeerd aan de universiteit, zocht ik overal naar werk. Mijn vader was ziek en ons gezin had chronisch gebrek aan geld. Tijdens de acht jaar durende bittere oorlog met Irak was hij vrachtwagenchauffeur.

Toen die oorlog begon, lagen de Iraniërs in hun zoete slaap te dromen over de welvaart en vrijheid die in het vooruitzicht was gesteld door de ayatollahs. Het nieuwe bewind schudde hen ruw wakker door in snel tempo een nieuwe dictatuur in te voeren. De eerste aanwijzing daarvoor betrof de naamsverandering van “Iraanse revolutie” in “islamitische revolutie”. De nieuwe staatsvorm moest niet “Iraanse republiek” gaan heten, maar “islamitische republiek Iran”. Na de verovering van Iran door de Arabieren in de zevende eeuw werd het land onder dwang islamitisch. Het was tragisch dat de bevolking in de twintigste eeuw opnieuw veel bloed moest verliezen om daarna de greep van de staatsgodsdienst op de samenleving versterkt te zien. Als leider van de revolutie richtte Ruhollah (“geest van God”) Khomeini een volksvertegenwoordiging op die bijna uitsluitend bestond uit ayatollahs zonder verstand van de politiek en de economie. Ze waren zogenaamd deskundig op het gebied van de religie, waar hun wil wet was. Volgens de ayatollahs was het doel van de revolutie gericht geweest op de islam, en niet op zelfbeschikking en medezeggenschap. Daarom moest de bevolking de standpunten van de ayatollahs gehoorzamen. In plaats van de mening van het volk te vertegenwoordigen, bepaalden de volksvertegenwoordigers de mening die het volk behoorde te hebben. De ayatollahs benadrukten dat Iran moest voldoen aan alle criteria van een islamitisch land, zoals zij zich dat voorstelden. Ze gedroegen zich als volksmenners die de teugels strak in handen hielden.

Twee jaar na de revolutie verkeerde de Iraakse leider Saddam Hoessein in de veronderstelling dat hij kon profiteren van de gammele politieke omstandigheden in Iran, dat nog geen stabiel nieuw bewind kende. Volgens de man die zoveel standbeelden van zichzelf had laten oprichten, was de tijd rijp om het zuiden van Iran te veroveren. Hij stelde dat de olierijke zuidwestelijke provincie Khoezistan deel uitmaakte van “het historische Irak”. Bovendien wilde hij de gedeelde grensrivier Arvandrud volledig onder controle van Irak krijgen. In de loop der tijd hebben wel meer buitenlandse machthebbers hun oog laten vallen op de gigantische gas- en oliebronnen in het zuiden van Iran, dat ook vanwege de strategische geopolitieke ligging van groot belang is. Hoessein vermoedde dat de nieuw uitgeroepen islamitische republiek zwak en kwetsbaar was. Hij wilde zo snel mogelijk van de gelegenheid gebruik maken die hij meende waar te nemen. Irak bestookte het zuiden van Iran met raketten, viel daar met een leger binnen en nam een grensstrook in beslag. In korte tijd werd Iran overrompeld. Het Iraanse regime was intern druk bezig om de macht te verdelen in de maatschappelijke kringen die de revolutie hadden ondersteund, met aan de ene kant de religieuze kartrekkers, de ayatollahs, en aan de andere kant de meelopers en profiteurs, zoals de vader van Mina. Tientallen jaren lang hadden zoveel Iraniërs tijd, moeite en menskracht gestoken in het bewaken van de landsgrenzen. En nu kon een vijandige mogendheid ongestoord en zonder de minste tegenwerking het land binnenvallen. Dat deed velen verdriet.

De vrouwen en kinderen in het zuiden sloegen op de vlucht. De mannen gingen naar het oorlogsfront om hun land, hun huizen en hun families te verdedigen. Ze werden aangedreven door de afschuwelijke gedachte dat de vijand in de buurt zou kunnen komen van hun vrouwen en dochters, en hen zou kunnen mishandelen en seksueel misbruiken. Dat wilden ze ten koste van alles voorkomen. Als het moest, dan waren ze zelfs bereid om hun bloed te geven. Daar kwam later langzamerhand een motief bij dat steeds doorslaggevender werd. De sjiïtische geestelijken doopten het grensconflict om tot een heilige oorlog tegen de tirannieke soennieten. Ze legden een verband met de Slag bij Karbala uit het jaar 680, waarbij imam Hoessein, de kleinzoon van profeet Mohammed, door kalief Yazid I werd verslagen en in de ogen van de sjiïten als martelaar stierf. De Iraanse bevolking werd wijs gemaakt dat de oorlog tegen het buurland sterk leek op de strijd van imam Hoessein en zijn volgelingen. Net als de imam zouden de Iraniërs in de oorlog tegen Irak de underdog zijn. Volgens de sjiïten was de imam na zijn dood naar het paradijs gegaan. Opgezweept door de religieus-nationalistische staatspropaganda wilden veel Iraanse mannen het voorbeeld van de imam volgen en in de oorlog tegen Irak ook als martelaar sterven. Het resultaat van de indoctrinatie was dat bussen vol vrijwilligers naar het front trokken. Hoe intensiever de propaganda werd, hoe meer mannen bereid bleken om voor het land en voor de godsdienst te sterven. De Iraanse geestelijken hebben altijd geprobeerd om de islam zoveel mogelijk neer te zetten als een underdogreligie, een godsdienst van en voor onderdrukte mensen die in verzet komen tegen hun onderdrukkers.

Het zuiden van Iran werd in korte tijd kapotgeschoten en onder de voet gelopen. Steden en dorpen vielen ten prooi aan het Iraakse leger. De tanks verwoestten de muren van de tuinen waar kinderen net voor de inval nog hadden gespeeld. Ze waren in blinde paniek weggerend. Hun speelgoed was achtergebleven en werd verpletterd onder de rupsbanden. De tanks denderden dwars door huizen, van de kinderkamers met schoolboeken op de grond naar de keukens waar vrouwen zojuist nog liefdevol het eten hadden bereid voor hun mannen en kinderen. De tanks walsten alles plat en maakten de woningen met de grond gelijk, huis na huis. De verwoesting was zo enorm dat mensen hun eigen huis niet meer konden herkennen. Her en der lagen te midden van puin en bedekt door stof soms nog familiefoto’s die herinnerden aan de mooie gelukkige dagen van de bewoners. Jaren later keerden ze terug en konden ze aan de hand van deze foto’s vaak nog het beste ontdekken waar hun huis had gestaan. Velen die op de foto’s te zien waren, bleken gedurende de oorlog overleden te zijn. De overlevenden veegden het dikke stof van de foto’s af alsof ze de goede oude tijd van voor de gruwelijke oorlog wilden terughalen.

De Iraakse dictator wilde het militaire apparaat en de infrastructurele voorzieningen van Iran zoveel mogelijk schade toebrengen en het liefst helemaal vernietigen. Hoessein en zijn leger bombardeerden ook Teheran. Laleh en ik waren huiswerk aan het maken en Sanaz en Ladan waren een kinderprogramma op tv aan het kijken. Dat programma werd af en toe onderbroken door een alarmwaarschuwing. De inwoners van Teheran wisten dan dat ze dekking moesten zoeken en moesten proberen om zich op een veilige plek schuil te houden. Ik gedroeg me daarbij altijd als een dapper meisje. Mijn moeder raakte meer in paniek van de Iraakse luchtaanvallen dan ikzelf. Terwijl zij aan het schreeuwen was (“Kom hier staan, Lili, bij de deur”), bleef ik kalm mijn rekensommen maken en liet ik mijn moeder weten: “Als we dood gaan, dan gaan we dood”.

Uit heel Iran trokken opofferingsgezinde mannen naar het zuiden om deel te nemen aan de heilige oorlog. Op de staatstelevisie en -radio hoorden we heroïsche strijdliederen die de mannen moesten inspireren om voor het vaderland te gaan vechten. Ook kregen we te maken met berichtgeving over gestorven militairen die als martelaar werden geëerd. Hun geschilderde portretten werden omgeven met bloemen en een hemelse atmosfeer. Uit de beeldvorming viel op te maken dat ze op weg waren naar het paradijs, naar de plek van imam Hoessin. Dat moest de Iraanse mannen enthousiast maken om zich in de strijd tegen de Iraakse agressor te storten. Het regime stimuleerde dat ook vrouwen zich gingen inzetten voor de heilige oorlog. Er ontstonden overal wijkgroepen van vrouwen die voor de militairen warme kleding, medicijnen en etenswaren verzamelden. Die spullen werden in de tuinen van scholen en moskeeën opgeslagen. Zo drong de oorlog door in de privélevens en privéwoningen. De vrouwen reinigden de spullen en zorgden ervoor dat die vervoerd konden worden naar het front. Met mijn moeder ging ik na schooltijd de andere vrouwen helpen. Ik was er trots op dat ik mocht bijdragen aan het werk dat de volwassenen deden, waardoor mijn moeder eindelijk eens tevreden over mij kon zijn.

Het Iraanse leger versloeg de vijand in het zuiden en heroverde het gebied. Na twee jaar in de verdediging te hebben gezeten had Iran Irak in 1982 teruggedreven naar de oorspronkelijke grenzen. Maar “de geest van God” stelde nieuwe doelen en drong aan op een offensieve oorlog. Khomeini liet zijn landgenoten daarop nog eens zes jaar zwoegen, vechten, huilen, wanhopen en sterven voor zijn heilige oorlog. Het regime stelde zich nieuwe doelen en streefde naar verovering van de heilige sjiitische steden Najaf en Karbala in het zuiden van Irak. De Iraniërs vielen Irak binnen en dreigden dat land van de zee af te sluiten. Ze waren echter niet in staat om de Irakezen te verslaan en het militaire conflict liep uit op een bloedige uitputtingsoorlog. Tienduizenden mannen stierven als door “de geest van God” gedwongen martelaar, in de hoop dat ze na al de ontberingen ooit in het paradijs zouden belanden. Veel vrouwen die warme kleding voor hun mannen en zonen in zakken hadden verzameld, kregen het droevige nieuws dat hun mannen of zonen aan het front waren omgekomen. Ze veegden hun tranen af aan de kleding en geloofden dat hun mannen en zonen net als imam Hoessein hun leven hadden gegeven in dienst van de islam. De meeste straten van de Iraanse steden, die eerder waren vernoemd naar een bepaalde bloem, kregen de naam van een menselijke bloem, namelijk van een militair die in de oorlog was gestorven. De gigantische inkomsten aan olie, die volgens onze baardmanbevrijder beschikbaar gesteld zouden worden aan het hele volk, werden niet gebruikt voor het welzijn van de mensen, maar voor het bekostigen van de oorlog. In plaats van de beloofde gratis elektriciteit en gas kwamen de Iraniërs juist elke dag een paar uur zonder stroom te zitten. De kinderen maakten hun huiswerk onder het licht van een olielamp. De moeders stonden elke morgen in lange rijen om etenswaren te kopen. De droom van een goed leven, waarvoor zovelen een paar jaar geleden nog in opstand waren gekomen, bleek uit te draaien op een nachtmerrie vol geweld, armoede en eenzaamheid.

Mijn vader was ontslagen als rij-instructeur, omdat er door de oorlog geen werk meer was. Om zijn gezin te kunnen onderhouden probeerde hij als kleine zelfstandige een inkomen te verwerven door spullen naar het oorlogsfront te vervoeren. Hij kocht daarvoor een vrachtwagen, die hij helemaal vol laadde en waarmee hij lange reizen maakte. Als een weg naar het zuiden door bombardementen onbegaanbaar was geworden, dan nam hij zelfs het asfalt mee om snel en provisorisch een nieuw stuk weg aan te leggen. Want de Iraanse militairen konden niet verstoken blijven van voedsel en kleding. Hij bleef vaak twee of drie weken weg, kwam dan voor één nacht thuis, en vertrok de volgende dag weer met een volle vrachtwagen.

Langzamerhand vergaten veel Iraniërs de democratie en het betere leven waar ze tijdens de revolutie voor hadden gestreden. Ze waren allang blij dat ze nog in leven waren, nog genoeg te eten konden krijgen en nog een dak boven hun hoofd hadden. Elke vrijdag bezochten de familieleden en vrienden van de omgekomen militairen en burgers de grote begraafplaats van Teheran. Ze legden bloemen bij de graven en besprenkelden de grafstenen met rozenwater. Sommige moeders waren zo verdrietig dat hun zonen waren overleden dat ze weigerden om nog langer te eten. Ze wensten zichzelf liever dood, omdat hun kinderen in de bloei van hun jeugd uit het leven waren weggerukt. Ze werden heen en weer geslingerd tussen hun tomeloze wanhoop en de opofferingsgezindheid die ze in deze zo zware tijden behoorden op te brengen. Andere vrouwen hadden gehoord dat hun mannen of zonen door het Iraakse leger gevangen waren genomen. Ook zij treurden, maar ze hadden toch nog een sprankje hoop dat ze de krijgsgevangenen ooit weer levend terug zouden zien en in hun armen konden nemen. De oorlog hield pas op toen beide landen financieel en infrastructureel volkomen waren uitgeput. Als altijd waren vooral de arme en machteloze mensen het slachtoffer geworden van het machtsspel en de krankzinnige ambities van dictators en hun handlangers. Door de zwarte oorlogstijd verduisterde ook onze kindertijd, die juist licht en vrolijk had moeten zijn.

Na de oorlog kreeg mijn vader erge last van rugpijn, omdat hij dag en nacht achter het stuur had gezeten op weg naar het front. Hij moest wegens de pijn zelfs stoppen met werken. Een rugoperatie bleek noodzakelijk, maar kostte veel geld. Dat moesten we van familieleden lenen. Het regime gaf geen enkele financiële tegemoetkoming aan mijn arbeidsongeschikte vader, die thuis twee maanden op bed moest liggen. Mijn moeder was gedwongen om steeds opnieuw een deel van haar juwelenvoorraad te verkopen. Alleen zo konden we nog enige tijd genoeg geld voor eten krijgen. Na de operatie verminderden de rugproblemen van mijn vader maar ten dele. Hij verkocht zijn versleten vrachtwagen en schafte een taxi aan. Hij besloot om taxichauffeur te worden, omdat het rijden in een taxi voor hem minder zwaar was dan in een vrachtwagen. Met zijn inkomen als taxichauffeur konden we nog net voldoende voedsel en kleding kopen.

Maar het leven werd door de slechte economische situatie na de oorlog elk jaar duurder. Mijn vader verdiende te weinig om te kunnen voorzien in het levensonderhoud van zijn kinderen. Hij was gedwongen om meer te gaan werken en kreeg daardoor weer meer last van zijn rug. Maar hij moest wel. Want de overheid hielp ons niet en gaf alleen geld aan de weduwen van omgekomen militairen die geen eigen inkomsten hadden. Na een paar jaar begon het ons op te vallen dat mijn vader vaker buitenshuis was. Hij ging mijn moeder ook minder geld geven dan voorheen. Tot onze grote schrik hoorden we van anderen dat hij opium rookte. Dat had een kalmerend en pijnbestrijdend effect op hem, zo vertelde hij ons. Mijn moeder was er boos en verdrietig over dat hij geld verspilde aan een genotsmiddel en dat hij het risico liep om verslaafd te raken. Ze bleef hem jarenlang verwijten maken en probeerde hem over te halen om met het opiumgebruik te stoppen. Maar mijn vader had zoveel rugpijn dat een andere oplossing niet mogelijk bleek, ook al omdat opium in Iran naar verhouding goedkoop is. Noodgedwongen moest mijn moeder de komst en de aanwezigheid van opium in ons gezinsleven aanvaarden. Niet alleen mijn vader zocht zijn toevlucht tot drugs. Ook een heleboel militairen gingen na het einde van de oorlog opium roken, wegens hun traumatische ervaringen aan het front en hun uitzichtloos bestaan. Het regime bood nauwelijks hulp en opvang aan teruggekeerde militairen. Opium bleek een goedkoop middel te zijn om in een roes te geraken en zo tijdelijk te ontsnappen aan de enorme sociale problemen. Veel mannen raakten daardoor verslaafd. Op grond van de islam was alcoholgebruik zondig, maar drugsgebruik merkwaardig genoeg niet. Drugsgebruik was door de strafwetgeving weliswaar verboden verklaard, maar stond niet vermeld in de koran en werd door het regime daardoor niet tot zonde gebrandmerkt. Er waren voor de jongeren genoeg drugs verkrijgbaar om verslaafd te raken. Ze hadden geen toekomstperspectief en maakten zich ter compensatie van het gebrek aan levensvreugde met genotsmiddelen kunstmatig los van de aarde door in een staat van tijdelijke euforie te komen. Maar het was uiteindelijk goedkoper om genoegen te nemen met een andere comateuze werkelijkheid, namelijk die van de streng-religieuze maatschappelijke structuur, en om braaf te doen wat de machthebbers eisten.

Na vier jaar door de controlekamer van de universiteit te zijn gegaan en steeds te zijn geïnspecteerd door de religieuze politie studeerde ik met redelijke cijfers af. Ik was blij, opgelucht en trots op mezelf. Nu moest ik werk gaan zoeken. Ik vulde de sollicitatieformulieren van diverse bedrijven in. Uiteindelijk vond ik een baan bij een reclamebureau dat samenwerkte met een politiek progressieve krant. Dat bureau was verantwoordelijk voor het advertentiegedeelte van de krant. Mijn functie hield in dat ik de advertenties volgens de gevraagde grootte en het vastgestelde contract als een drukproef moest opmaken. Die drukproeven stuurde ik elke dag naar de drukkerij. Mijn leidinggevende, Vahid, was een op het eerste gezicht vriendelijke man van nog geen dertig jaar. Hij had veel belangstelling voor politiek en was net als veel van zijn collega’s kritisch over het regime. Hij zocht nieuwe medewerkers met hetzelfde streven naar vrijheid en democratie. Hoewel de redactie van de krant zich elders bevond en wij alleen maar het advertentiegedeelte van de krant regelden, verlangde mijn baas toch dat alle medewerkers een vooruitstrevende gezindheid hadden. Vahid had architectuur gestudeerd, evenals een aantal van zijn collega’s. Op de universiteit waren ze vrienden geworden en later hadden ze het reclamebureau opgezet. Het bedrijf werd draaiende gehouden door twintigers en dertigers vol ambitie en energie, dus mensen van mijn leeftijd. De sfeer beviel me uitstekend. Regelmatig bezochten vrienden en vriendinnen van mijn collega’s het bruisende kantoor. Het was er druk en gezellig. Als er op sommige momenten minder werk was, dan gingen we bij elkaar zitten en discussieerden we over politiek, muziek, films en boeken. Na intensieve, enthousiaste en vaak ook humoristische debatten lunchten we samen in de grote vergaderkamer. Er waren vijf vrouwen en zes mannen vast in dienst, soms aangevuld met freelancers en bezoekers. Het kwam vaak voor dat er wel twintig mensen rondliepen. We gingen ook samen uit naar theater- en muziekvoorstellingen. Soms kreeg iemand een gratis toegangskaartje voor een toneelstuk op basis van een boek van bijvoorbeeld Gabriel Garciá Márquez, gespeeld door de beste acteurs van Iran, en dan gingen de anderen mee. Ook ging ik als introducé mee op het culturele abonnement van sommige collega’s die nog aan de kunstacademie studeerden. Daar konden we buitenlandse films bekijken die vooral waren bedoeld voor de kunststudenten. Die films waren wat minder gecensureerd dan de versies die men in de bioscopen en op de tv kon zien. We hoefden daardoor minder vaak te fantaseren over de weggecensureerde delen van de films.

Na een paar weken begon het me op te vallen dat Vahid me steeds opvallend lief en opgetogen aankeek. Langzamerhand begon hij zoveel aandacht aan me te besteden dat ik wel moest gaan geloven dat hij me leuk vond. Dat werd duidelijker voor me, toen bleek dat hij steeds weigerde om met zijn collega’s uit te gaan, als ik niet meeging. Hij legde zich vrijwillig de uitgaansbeperkingen op die ik gedwongen door mijn moeder moest ondergaan. Ging ik niet naar een feest, dan ging hij ook niet. Ik wist eerst helemaal niet dat hij ook niet ging, totdat ik later door dezelfde collega opnieuw werd uitgenodigd. “Het is jouw schuld dat we Vahid nooit meer op een feest zien”, zei hij lachend. Hij drong er bij mij op aan om nu wel een keer naar een feest te komen. Maar ik moest als altijd de uitnodiging afslaan. “We gaan allemaal naar je moeder om haar ertoe over te halen eindelijk eens toestemming te geven”, ging hij verder. “Want we missen Vahid zo.”

Ik wist niet goed raad met de situatie rond Vahid. Andere vrouwen zouden in mijn positie misschien eerder zijn overgegaan tot initiatief, door zelf ook signalen uit te zenden. Maar ik niet. Ik leek wel gevangen te zitten in mijn hoofd. Als controlfreak wilde ik de situatie in eigen hand kunnen houden en kunnen overzien. Ik wilde precies weten waar ik aan toe was en kon niets aan het toeval overlaten. Zo zat ik voortdurend in gedachten verzonken, in plaats van aandacht te besteden aan een man die er best wel mocht zijn. Hij liet steeds nadrukkelijker blijken dat hij zo dicht mogelijk bij me in de buurt wilde zijn, maar ik gaf geen krimp. Als ik eens een keer voor kantoor inkopen moest gaan doen, dan wilde hij dolgraag met me meegaan. Ik voelde me verlegen onder zijn gedrag. En ik sloot mezelf op, als een koele kikker die in zijn eentje zit te kwaken.

Vahid was zijn gevoelens steeds minder de baas, zodra ik het kantoor binnenstapte. Alle collega’s waren op de hoogte van zijn verliefdheid, maar ik bleef zakelijk. Hij was lang, slank en toch ook gespierd. Zijn grote zwarte ogen keken me vaak indringend aan. Zijn vader was tapijthandelaar en zijn moeder was gestorven toen hij nog maar een kind was. Hij woonde in een dure wijk van Teheran, want zijn vader had goed geboerd. In mijn ogen viel Vahid niet in de categorie binken. Maar omdat hij zo ontzettend aardig tegen me deed, kreeg ik zelf ook meer belangstelling voor hem. In tegenstelling tot mij was hij geen wildebras die gekke dingen deed of boordevol actie zat. Een spontane en daadkrachtige man zag ik wel zitten. Maar Vahid was juist een rustige en zelfs wat passieve persoon voor wie politiek de hoogste bron van spanning opleverde. Hij hield van lezen, muziek luisteren en films kijken. Bedachtzame mannen kunnen me niet zo boeien. Hij hield van stilstand, ik van beweging. Als we in de auto zaten, dan was ik het die reed. Hij zat dan naast me en vertelde over de nieuwste drukproeven of over een leuke passage in een boek. Zijn vriendelijkheid leidde tot meer aandacht van mijn kant. Ik begon meer voor hem te voelen, ondanks een aantal karaktereigenschappen van hem die me minder aanstonden. Hoewel hij uit een rijke familie kwam, vertoonde hij niet het gedrag van zoveel andere jongens uit dergelijke milieus, die met hun dure auto’s probeerden om de mooiste meiden te versieren. Hij kwam eerlijk en oprecht op me over.

Hij vertelde me altijd wat hij na kantoortijd had gedaan. Iemand kunnen vertrouwen was heel belangrijk voor me. Ik werd gek van twijfel als ik een jongen leerde kennen die steeds aan het liegen was en zich nooit bevond op de plekken waarvan hij eerder had gezegd dat hij daar was. Maar Vahid deelde altijd braaf zijn plannen mee en liet me weten hoe zijn dagindeling eruit zag.

Er leek zich iets moois tussen ons te ontwikkelen. Elke dag gingen we vol enthousiasme naar ons werk, omdat we wisten dat we elkaar weer zouden zien. Maar omdat hij mijn baas was, bleef ik me onder werktijd naar hem toe zakelijk opstellen. Ik deed flink mijn best op kantoor en mijn collega’s merkten dat ik een professionele medewerkster was die werk en privéleven goed van elkaar wist te scheiden. Soms maakten mijn collega’s er grappige opmerkingen over dat ze mij zouden kunnen gebruiken om de baas over te halen om hen meer salaris of vrije dagen te geven. Als hij daar niet mee zou instemmen, dan zouden ze naar mij komen, zo dreigden ze lachend. Ze speelden na hoe ze mij daarbij zouden benaderen. “Zou jij misschien een goed woordje voor mij willen doen bij de baas? Ik werk hard, maar verdien te weinig, vind ik. Jij kent hem beter dan ik en wie weet is hij er gevoeliger voor als jij voor mij om salarisverhoging vraagt.” Ze hadden er blijkbaar al zoveel over nagedacht dat ik er ernstig rekening mee moest houden dat ze het ook meenden. Zonder mijn collega’s vooraf te laten weten dat ik met onze baas over dit soort kwesties daadwerkelijk zou gaan praten, tastte ik spelenderwijs bij mijn geliefde leidinggevende af hoeveel onderhandelingsruimte er bij hem lag op het gebied van lonen en vrije dagen. Maar de strategie bleek juist contraproductief uit te pakken en tot mislukken gedoemd. Want de baas wilde het ook strikt zakelijk houden en mij niet ingezet zien als een informele intermediair tussen hem en zijn ondergeschikten. Ook was hij op zijn hoede voor de beeldvorming op het kantoor rond zijn persoon en zijn pas verworven vriendin. Dus hij wees mijn suggesties over hogere lonen voor mijn collega’s resoluut van de hand. Ze moesten dat zelf maar aan hem vragen, stelde hij. Zakelijk gezien was ik het eens met zijn houding. Misschien was ik enigszins teleurgesteld over het gebrek aan invloed dat ik als geliefde op hem had. Maar hij maakte mij wel deelgenoot van zijn overwegingen en dat bracht ons nader tot elkaar.

Op kantoor droeg hij de secretaresse op om voor hem hetzelfde eten te bestellen dat ik als lunch wilde hebben. Ze hoefde voortaan nooit meer naar zijn kamer te gaan, maar kon mij vragen wat voor lunch de baas zou gaan nuttigen. Mijn positie op de werkvloer bleek langzamerhand te veranderen onder invloed van mijn privéleven. Zo strikt was de scheiding tussen het werk en het vriendje nu ook weer niet. Op sommige dagen kwam het voor dat ik moest overwerken. Mijn collega’s gingen dan naar huis en ik bleef alleen achter met de baas. Dat waren de ogenblikken waarop hij mij de liefde verklaarde. Hij kuste me, nam me in zijn armen en toonde zich zo verliefd dat ik meende dat hij zonder mij geen dag langer zou kunnen leven. Zijn liefde kwam oprecht op me over. Ik wilde eindelijk eens een man kunnen geloven als hij liet weten dat hij van me hield. Als ik in zijn armen lag, droeg Vahid soms liefdesgedichten voor. Langzamerhand raakten we gehecht aan elkaar, maar vanzelfsprekend bleven de watten in het doosje en hield ik het vuur op veilige afstand. Na kantoortijd vertrokken we meestal samen. Hij bracht me thuis en moest vervolgens naar een wijk in Teheran waarvoor hij een uur onderweg was. Als hij daarna zelf thuis was gekomen, belde hij me meteen op om te zeggen dat hij me miste.

Door mijn werk stond ik dichter bij het nieuws en werd ik beter geïnformeerd over de maatschappelijke ontwikkelingen. Vahid en ik spraken veel over de politieke situatie in Iran, waardoor ik daar meer van op de hoogte raakte. In die tijd vonden er presidentsverkiezingen plaats en kwam er meer ruimte voor politieke discussies. Opiniemakers en andere intellectuelen durfden vaker kritiek op het regime te uiten in de paar progressieve kranten en tijdschriften die mochten verschijnen. Ook in onze krant leverden journalisten in bedekte termen politiek commentaar. Dat soort media bevindt zich in een kwetsbare positie. De redacties moeten behoedzaam manoeuvreren in een mijnenveld van uiterst beperkte vrijheid van meningsuiting en onverbiddelijke staatscensuur. Als een krant of tijdschrift zich kritisch opstelt ten opzichte van het regime, dan is de kans groot dat de religieuze politie het redactiekantoor op bevel van de censuurcommissie gaat sluiten. Die commissie, met de lieftallige naam Raad van Hoeders, bestaat uit ijverige moslimfundamentalisten die elke dag zoveel mogelijk publicaties napluizen op uitingen die tegen de islam en het regime zouden ingaan. Bij sluiting van een redactiekantoor wordt ook de vergunning om te mogen verschijnen ingetrokken. In dat geval gaat de voormalige vergunninghouder op zoek naar een andere persoon op wiens naam opnieuw een vergunning wordt aangevraagd. Na toekenning van de vergunning verschijnt de krant of het blad onder een andere naam, maar blijft de redactie en de inhoud van de publicatie hetzelfde. Het duurt vervolgens niet lang voordat er weer kritische artikelen worden gepubliceerd die opnieuw getroffen worden door de staatscensuur. Opnieuw sluit de religieuze politie dan het kantoor en opnieuw wordt de vergunning ingetrokken. Meestal voert de religieuze politie deze tweede censuurmaatregel nog gewelddadiger uit. Vaak verwoesten de handhavers van de radicaal-islamitische orde het archief van de krant en slaan ze de computers kapot. Ze vergrendelen de deuren van het kantoor en sluiten de hele redactie zonder vorm van proces op. Deze staatsrepressie is zo intensief en alledaags dat alle redacties van progressieve kranten en bladen gedwongen worden tot zelfcensuur. Meestal is die trieste taak weggelegd voor de hoofdredacteur, die zich moet gedragen als een schizofreen en zich volledig moet proberen in te leven in de hoofden van de leden van de Raad van Hoeders. Hij moet teksten censureren die hij niet wil censureren, om te voorkomen dat de religieuze politie weer eens een redactiekantoor binnenvalt en alles kort en klein slaat.

Maar vrijheidsstrijders beseffen dat de weg naar een rechtvaardige samenleving smal en moeilijk begaanbaar is. De redacties begrijpen hoezeer ze tegen de stroom in moeten roeien in een land waar miljoenen gelovige mensen zich vol naïviteit als makke schapen scharen achter de religieuze leiders. Hun schijnheilige herders lijken wel de streng-islamitische variant op het calvinisme. Ze proberen zich voor te doen als deugdzame en sober levende dienaren van God, maar gooien hun oliegeld over de balk en houden de bevolking arm. In het buitenland hebben ze bankrekeningen met enorme saldo’s, waarmee ze dure huizen, auto’s en andere luxegoederen aanschaffen.

Mijn relatie met Vahid duurde bijna een jaar. Zijn liefde voor mij was net als de eerste dagen vol verlangen. Hoewel we geen intiem lichamelijk contact met elkaar hadden, bleef hij genieten van wie ik was. Hij wist niets over de beroerde financiële situatie van mijn familie en hij kende ook het beroep van mijn vader niet. Hij had er de eerste maanden van onze relatie nooit naar gevraagd en ik was opgelucht dat ik er niets over hoefde te zeggen. Onze vrienden vroegen zich soms af waarom we niet met elkaar gingen trouwen, omdat we zoveel van elkaar leken te houden. Op dat soort ogenblikken keek ik Vahid nieuwsgierig aan. Wat zou hij antwoorden? Hij dacht diep na en zei daarna op een grappige toon: “Jullie moeten je er niet mee bemoeien”. Na een paar maanden kwam Vahid toch met vragen over het beroep van mijn vader, over het merk van zijn auto, over het werk van mijn broer en over de opleiding van mijn moeder. Ik voelde me in het nauw gebracht door zijn vragen, maar ik dacht aan de mening van mijn moeder die altijd zei dat iemand die verliefd is, niet gaat letten op de sociale herkomst van zijn geliefde. Daarom vertelde ik hem in alle eerlijkheid dat mijn vader taxichauffeur was en mijn moeder huisvrouw. Ze gaf in de moskee soms gratis les aan analfabete ouderen. Toen ik over mijn broer begon te vertellen, raakte ik wat meer ontspannen. Hamid had op de hogeschool voor elektricien gestudeerd. Maar hij was niet naar de universiteit gegaan, omdat hij het verloren tijd vond om vier jaar lang te studeren voor een diploma waarmee je toch niet meer kans maakte op werk, gezien de slechte economische situatie na de oorlog met Irak. “Ik kan beter meteen werk gaan zoeken en geld verdienen”, zei hij. Nadat hij een baan had gevonden en jarenlang hard gewerkt, kon hij met zijn spaargeld een kleine kruidenierswinkel openen. Na een tijd bleek zijn inkomen hoog genoeg om zich twee auto´s te kunnen veroorloven, die er heel wat beter uitzagen dan de roestbak van mijn vader. Hamid verdiende zo goed dat hij zelfs een appartement voor ons kon huren, vlakbij zijn winkel. We verlieten onze verdieping in het huis van mijn opa en betrokken die nieuwe woning. Eindelijk hadden we genoeg woonruimte voor alle familieleden en voor onze spullen. Toen ik mijn sociale herkomst beschreef, luisterde Vahid weliswaar aandachtig, maar ik zag de teleurstelling van zijn gezicht druipen. Ik begreep dat ik en mijn familie niet aan zijn hooggespannen verwachtingen voldeden. Hij toonde geen belangstelling voor mijn ouders en voor wat ze deden, en reageerde op mijn verhalen over mijn milieu kortaf met “okee” en “ja”.

Toen onze vrienden ons nog eens begonnen te plagen met trouwplannen, merkte hij op: “Als je op grond van je verliefdheid met iemand gaat trouwen, dan zul je merken dat die gevoelens in de loop der tijd slijten en uiteindelijk zelfs verdwijnen. Je relatie met die persoon normaliseert dan en alleen de vriendschap blijft over. Maar ik wil mijn gevoel van verliefd zijn niet verliezen en juist voor altijd in mijn hart bewaren.” Dat klonk behoorlijk egoïstisch en zelfs gemeen in mijn oren. Hoe kan iemand weigeren om met een ander te trouwen op wie hij smoorverliefd is door te beweren dat die gevoelens toch ooit zullen verdwijnen, om daarna in het huwelijksbootje te willen stappen met iemand voor wie hij geen liefde voelt? Omdat ik hem toch niet van zijn onzinnige standpunt af kon brengen, reageerde ik niet. Ik kon niet van hem verlangen dat hij zich verplicht zou voelen om met mij te trouwen. Als hij een huwelijk met mij als een loodzware opgave beschouwde, dan hoefde ik ook niet zo nodig een echtgenoot te krijgen die de jaren zou aftellen tot het ogenblik dat de liefde tussen ons inderdaad in rook zou zijn opgegaan. “Met je smoesjes mis je trouwens een prachtige kans op een huwelijk met een aantrekkelijke en boeiende dame”, dacht ik zelfbewust en bitter.

De kruidenierswinkel van mijn broer werd steeds bekender in de buurt. De winkel trok als een magneet vrouwen van huwbare leeftijd aan die hadden vernomen dat de nieuwe kruidenier een knappe en misschien wel rijke jongeman bleek te zijn, met maar liefst twee mooie auto’s. De winkel kwam steeds voller met vrouwen te staan die de winkel leeg kochten om maar een praatje te kunnen maken met hun nieuwe vlam, die de dames overigens ook uitstekend wist in te palmen. De melk in de andere winkels in de wijk werd zuur omdat een grote groep weldadig opgemaakte dames voortaan de winkel van mijn broer platliepen om met hem te kunnen flirten.

Hamid leerde een bejaard echtpaar kennen dat naast zijn winkel woonde. De man en vrouw vonden hem sympathiek en mijn broer toonde zich behulpzaam, omdat ze eenzaam en zielig leken. In zijn winkel kocht hij de boodschappen die ze nodig hadden. Hij bezorgde brood, melk, kaas en pasta bij hen thuis en hield het echtpaar Naseri na sluitingstijd soms gezelschap. Meneer Naseri, die vroeger een garage had gehad, gaf mijn broer wel eens advies over zijn auto’s. De bijna zestigjarige man had drie kinderen, twee dochters en een zoon die ver weg in het buitenland woonde. Omdat hun dochters waren getrouwd, kinderen hadden en in het onderwijs werkten, hadden ze geen tijd om elke week hun ouders te bezoeken. Hun zoon bezocht hen zelden. Meneer en mevrouw Naseri leidden een teruggetrokken bestaan. Mijn broer gaf hun leven opnieuw kleur. Ze haalden hem binnen als een verloren zoon. Mijn broer maakte grapjes over de talloze vrouwen die zijn winkel bezochten. “Ze staan al voor de deur te wachten als ik aan kom rijden om de winkel te openen”, vertelde hij hen lachend. “Soms nemen de dames zelf de bestellingen in ontvangst die voor mijn winkel worden afgeleverd. Ik hoef dus helemaal niet zo vroeg op te staan.”

Door het dagelijkse contact met mijn broer kwamen meneer en mevrouw Naseri veel over onze familie te weten. Als ze een keer hun dochters wilden bezoeken of een afspraak met hun huisarts hadden, dan regelde mijn broer dat mijn vader hen met zijn taxi kwam ophalen. Ook vervoerde mijn vader af en toe de dochters van het echtpaar, als ze hun ouders wilden bezoeken. Meneer Naseri vertelde mijn vader dat hij als gepensioneerde maar weinig inkomen had. Hij betaalde mijn vader nooit voldoende voor de taxiritten, maar dat vond mijn vader niet zo erg. “Met een paar bankbiljetten minder worden we echt niet armer”, zei hij. “Door hen tevreden te stellen krijgen we een beloning van God.” Mijn vader kreeg wel vaker te weinig geld van zijn passagiers. Ook al zeiden ze dat ze arm waren en de taxirit niet konden betalen, dan bracht hij hen toch naar de gewenste bestemming. Als een vrouw met een klein kindje een verre rit wilde maken en minder wilde betalen, dan liet hij geruststellend weten: “Mevrouw, geef me wat u zich kunt veroorloven. U mag de prijs bepalen.“ Mijn moeder gaf hem een compliment over zijn gedrag: “Geeft niets, goed gedaan. God is groot.” Mijn ouders hadden weinig geld, maar ze vonden het leven te kort om zich daarover druk te maken. Ze vonden het hun plicht om andere mensen te helpen. De waarde van mensen is immers belangrijker dan die van geld.

Als ik met mijn moeder naar een feest van haar vriendinnen ging, dan werd ze nooit jaloers op de dure spullen in hun mooie huizen. Ze bedankte God dat rijke mensen niet hoefden te lijden onder armoede. Sommige andere vrouwen daarentegen waren zo jaloers dat ze niet konden slapen en van hun echtgenoten eisten dat zij zich diep in de schulden zouden steken om de volgende week een nog sjiekere woning te hebben dan anderen. Hun voorheen zo fraai geachte meubels leken ineens te zijn verschrompeld tot oud schroot dat pijn aan hun ogen deed. “Jullie moeten je niet laten verblinden door de luxe van de woningen van rijke mensen en daarna je eigen inferieur geacht huis verbranden”, gaf mijn moeder als wijze raad.

De familie Naseri had er belang bij om het contact met mijn vader warm te houden, omdat ze er financieel wijzer van werden. Op een dag kwam Hamid thuis met het verhaal dat de Naseri’s voor hun in het buitenland wonende zoon een echtgenote zochten. “Ze weten dat ik vier zussen heb. Ze lieten blijken dat ze best wel met onze familie zouden willen kennismaken als mijn oudste zus genegen zou zijn om te trouwen met iemand in het buitenland.” Hij draaide zijn hoofd naar mij toe en vervolgde: “De zoon van de Naseri’s is een ingenieur. Het zijn goede mensen en hun zoon schijnt ook aardig te zijn.” Hij wachtte op mijn reactie. In het buitenland wonen, zoals Shahrzad die na haar universitaire studie in Iran naar de VS was teruggekeerd, en Neda die met haar man de ene helft van het jaar in Zweden verbleef en de andere helft in Iran, had me tot dan toe een mooie droom geleken die toch nooit zou uitkomen. Als in een film zag ik hun mooie kleding en hun dure flessen parfums aan me voorbijtrekken. Het westen met zijn vrijheid voor vrouwen lokte me. En Vahid? Ja, ik hield van hem, maar ik was in hem teleurgesteld geraakt. Onze relatie was toch tot mislukken gedoemd. Terwijl ik aan het peinzen was, merkte mijn moeder op: “De deur staat altijd open voor een huwelijkskandidaat voor een van mijn dochters. Lili, je moet nu niet meteen nee zeggen. Je moet hem eerst maar eens leren kennen. Daarna kun je altijd nog je mening over hem geven.” Door deze woorden ging ik overstag. Ik stemde erin toe om met de Naseri’s kennis te maken.

Hamid liet me weten dat de Naseri’s niet vermogend waren. Ze leken daarom goed bij ons milieu te passen. Hij had hen al veel over ons verteld. Een paar weken later hadden we een kennismakingsafspraak gemaakt en op een avond gingen mijn broer en ik naar hen toe. Mijn moeder had daar bezwaar tegen gemaakt, want volgens de traditie horen de ouders van de huwelijkskandidaat de familie van de trouwlustige prinses te bezoeken. “Maar mevrouw Naseri is al bejaard en niet goed meer ter been. Ze kan moeilijk trappen lopen. Bovendien is hun zoon er niet bij”, wierp Hamid tegen. Onder protest ging mijn moeder uiteindelijk akkoord.

Vlak voor mijn bezoek aan de Naseri’s werd ik steeds nieuwsgieriger naar hun mening over mij en mijn uiterlijk. Wat zouden ze van me vinden? En ik van hen? Ik wilde eenvoudig gekleed gaan en niet te veel opvallen. Ik droeg een blouse en een zwarte broek. Mijn haar was lang en zwart. Mijn ogen waren licht opgemaakt. We belden bij hen aan en een dochter van de Naseri’s deed open. Nadat ik de woonkamer was binnengekomen, zag ik voor de eerste keer meneer en mevrouw Naseri. Met hun afkeurende blikken lieten ze me meteen merken dat mijn te gewone kleding niet in de smaak viel. Ze leken zich voor de gelegenheid te hebben aangekleed, en dat hadden ze van mij blijkbaar ook verwacht. Voorafgaand aan dit soort ontmoetingen besteedden de vrouwelijke huwelijkskandidaten veel aandacht aan hun uiterlijk. Ze zitten bijvoorbeeld uren in de kapsalon en lopen de modezaken af op zoek naar kleding volgens de nieuwste trends. Ik had die moeite niet genomen. Mezelf opmaken ging me niet zo goed af, omdat ik het nooit echt had geleerd, in vergelijking met andere vrouwen.

Het appartement van de Naseri’s bestond uit drie kamers en een open keuken. Behalve door meneer en mevrouw Naseri werd ik ook nog welkom geheten door hun twee dochters, een echtgenoot van een van hen, en hun kinderen. We namen op een lekker zittend bankstel plaats. Mijn broer kende de hele familie al en begon te praten. Hij verbrak daarmee de voor mij ongemakkelijke stilte die was gevallen na de afkeurende blikken van de Naseri’s. De oudste dochter Simin ging in de keuken thee inschenken. Ze kwam terug met een dienblad vol glazen thee en zoetigheid. Ik nam een glas, maar geen snoepgoed. “Ben je op dieet?”, grapten ze. Mevrouw Naseri was een kleine, dikke vrouw. “Ik zou die zoetigheid niet moeten eten. Jij hoeft gelukkig niet op je lijn te letten.” Zo begon ons gesprek. Simin en haar zus Sima vertelden over hun werk in het onderwijs, waarvoor ze weinig kregen betaald. Ze spraken aan één stuk door, zonder pauzes. Misschien wilden ze geen stiltes laten vallen en me op mijn gemak stellen door zelf veel te praten. Af en toe stelden ze me beleefd wat vragen, zoals “Wat doe jij?”, “Waar werk je?”, “Wat heb je gestudeerd?”. Omdat ik een gemakkelijke prater ben, gaf ik vlug antwoord, alsof ik werd geïnterviewd. Uit hun reactie maakte ik op dat ze het fijn vonden om zo snel al een goed lopend contact te hebben met een onbekende. We raakten zo diep in gesprek over van alles en nog wat, bijvoorbeeld over politiek, mensenrechten, salarissen en kledingprijzen, dat we vergaten dat ik een huwelijkskandidaat was. Ik had helemaal niet meer het gevoel dat ze me onder een loep aan het onderzoeken waren. Na ongeveer twee uur liet Hamid weten dat hij wilde opstappen. We namen afscheid en verlieten de woning. Zodra we in de auto van mijn broer zaten, vroeg hij wat ik van de familie Naseri vond. “Ze zijn erg aardig, maar ik heb hun zoon nog niet gezien. Dus ik kan mijn mening nog niet geven.” De volgende dag liet Hamid mij een paar foto’s van de zoon zien. Daarop stond een man met een rode auto. Op het eerste gezicht maakte de kleur van zijn auto meer indruk op mij dan hijzelf. Rode auto’s komen in Iran weinig voor. Hij was slank met zwart haar, en evenals de rest van zijn familie niet zo lang. Zijn uiterlijk viel me tegen. Hamid zag mijn teleurstelling en begon daarom enthousiast te vertellen over zijn familie. Hij had inmiddels alweer met hen gesproken. “Ze vinden je een beleefde en aardige vrouw en ze willen dat je met hun zoon kennis maakt.” De foto met Afshin erop ging onze hele familie rond. Mijn moeder en mijn zussen hadden meteen hun mening klaar. “Hij is helemaal niet zo knap”, zeiden mijn zussen. “Vergeet het toch. Je kunt echt wel leukere mannen vinden. Je moet voor zo iemand niet helemaal ver weg in het buitenland gaan wonen.” Sanaz riep uit: “Nee joh, je moet niet met hem trouwen. Als je er zelf niet een kunt vinden, dan weet ik nog wel een knappe man voor je.” Mijn moeder zei tegen mijn zussen: “Jullie moeten eerst voor jezelf zorgen. Als je dan nog een man over hebt, dan mag je die aan Lili geven.” En zoals altijd gingen mijn zussen agressief tegen elkaar opbieden wie van hen binnenkort op het witte paard zou mogen springen van de ideale droomprins waarop ze allemaal zaten te wachten.

Mijn broer raakte geërgerd door al die gekke praatjes en dat geruzie. Zijn vaderlijk houding verried dat er een belangrijk moment was aangebroken en dat er een ingrijpende beslissing moest worden genomen. Net zoals vroeger speelde hij ook nu weer de baas. Voordat we Afshin misschien zouden afwijzen, probeerde hij ons ervan te overtuigen dat de zoon van de Naseri’s een goede partij was. “Afshin heeft gestudeerd. We moeten nu niet naar zijn uiterlijk kijken. Zoals de uitdrukking zegt: ‘Een mooie man is niet alleen van zijn vrouw, maar ook van andere vrouwen.’ Daarom moet zijn vrouw knapper zijn dan hijzelf. Lili moet eerst met hem kennismaken en dan kan ze altijd nog weigeren.” Ondanks flink wat aarzeling ging ik uiteindelijk akkoord met een kennismaking. Toch twijfelde ik er sterk aan of het verstandig was om contact met hem te hebben. Wie was deze man die zo ver weg woonde? Zou ik ooit van hem kunnen gaan houden? Paste hij wel bij me? Kwamen onze interesses en denkbeelden wel voldoende overeen? Duizenden vragen drongen zich aan me op, maar ik stelde mezelf gerust met de gedachte dat hij toch ook hoogopgeleid was. Zijn vader had immers verteld dat hij ingenieur was. Hamid onderbrak mijn gepeins. Hij trok een kastlade open en haalde er een paar foto’s uit waarop ik volgens hem als “het verrukkelijke prinsesje” stond afgebeeld dat de nieuwe droomprins misschien wel naar zijn buitenlandse kasteel zou willen meenemen. Zonder verder commentaar van mijn zussen af te wachten vertrok mijn broer naar het huis van de Naseri’s, vol trots over de belangrijke taak die hij voor zijn oudste zus aan het verrichten was. Hij ging hen de foto’s geven die ze konden opsturen naar hun zoon.

Toen ik de volgende dag op kantoor Vahid weer ontmoette, liet ik hem met enige moeite maar toch zelfverzekerd weten dat ik een huwelijkskandidaat had leren kennen. Daarmee maakte ik duidelijk dat ik een onafhankelijke vrouw wilde zijn die geen zin had om smachtend en zuchtend te wachten op een man die verliefd op haar was, maar niet met haar wilde trouwen. “Als het een serieuze kandidaat is, dan maakt hij zeker een kans”, lichtte ik toe, zodat Vahid zou begrijpen dat het me ernst was. Toch geloofde hij niet dat ik het meende. Hij dacht dat ik hem aan het uittesten was, zoals veel andere vrouwen doen als ze twijfelen over de man met wie ze misschien zouden kunnen trouwen. Tegenover haar droomprins dist zo’n vrouw dan de leugen op dat een andere huwelijkskandidaat om haar hand heeft gevraagd en nu ongeduldig achter de poort van zijn kasteel staat te wachten op haar beslissing. Als de man van haar dromen oprecht van haar houdt, dan schrikt hij wezenloos van het vreselijke verhaal over de onbekende concurrent, komt hij vliegensvlug op zijn witte paard aansnellen en vraagt hij haar meteen ten huwelijk. Nadat ze getrouwd zijn, biechten sommige vrouwen hun bedrog op. Maar anderen zwijgen erover als het graf. “Weet je het zeker?”, vroeg hij, op een toon waaruit ik opmaakte dat hij ervan uitging dat het zo’n bedriegerijtje was waar vrouwen zich wel vaker schuldig aan maakten. Hij dacht waarschijnlijk dat ik zoveel van hem hield dat ik toch nooit met een ander zou gaan trouwen.

Na een week of twee riep mijn moeder dat er iemand voor mij aan de telefoon was. Ik nam de hoorn op, bang dat Vahid me belde. Maar aan de andere kant van de lijn klonk een onbekende, warme en aardige mannenstem. Nadat hij “hallo” had gezegd, keek ik mijn moeder aan en zag ik geen frons op haar gezicht, en ook geen boze ogen. Dat bevreemdde me, want het was een man die contact met me zocht. “Ik ben Afshin”, zei de stem. Ik raakte even in paniek. Had mijn broer hem ons telefoonnummer gegeven zonder dat ik daarvan op de hoogte was? Was hij dat vergeten door te geven omdat de vrouwen in zijn winkel al zijn aandacht opeisten? Maar na een halve minuut begon ik me op mijn gemak te voelen, ook vanwege de vriendelijke stem van Afshin. Hij vertelde dat hij de foto’s had gezien. Als ik het niet erg vond, dan zou hij me elke zondag willen bellen om nader kennis met elkaar te maken. “Ja, dat is goed”, zei ik. Hij liet merken dat hij daar blij mee was. We hingen op. Mijn nieuwsgierige moeder begon me meteen te overladen met vragen: “Wat zei hij? Wat denk je ervan? Gaat hij opnieuw bellen? Ben je wel een beetje aardig tegen hem geweest?” Achteloos antwoordde ik: “Ach, we zien wel. Het was een gewoon gesprek, niets bijzonders.” Omdat Vahid mijn aandacht nog steeds in beslag nam, was ik met mijn gedachten helemaal niet bij die nog zo vreemde droomprins Afshin.

De week daarop belde Afshin opnieuw. Vanwege de dure telefoontarieven bleef hij niet zo lang aan de lijn hangen. Het gesprek was nogal routinematig, en ook de daaropvolgende gesprekken hadden een voorspelbaar karakter. Elke week spraken we een paar minuten met elkaar, en nooit hoorde ik hem lieve of gevoelige woorden zeggen. Zelfs zinnetjes als “Zorg goed voor jezelf” of “Ik kijk uit naar ons volgende gesprek” kwamen niet over zijn lippen. Daardoor sloeg de vonk niet in me over. Hij deelde niets mee en roerde niets aan dat mijn aandacht had of belangstelling trok. De telefoongesprekken blonken uit in saaiheid. Sommige mannen laten hun zachte kant niet zo snel zien en verbergen liever hun intiemere emoties, maar maken wel grapjes en vertellen onderhoudende verhalen. Of je nu wilt of niet, ze trekken dan toch je aandacht. Maar Afshin was niet zo’n man. Hij sprak meestal over het weer van vandaag of de afgelopen week en over hoe hard hij moest werken. Tussen neus en lippen door informeerde hij naar mijn bezigheden.

Elke week hoorde ik op zondag niets anders dan die bekende maar toch vreemde stem van een landgenoot die dezelfde taal sprak en van niet veel meer blijk gaf dan enkel zijn aanwezigheid op deze planeet, te midden van miljarden andere mensen. Hij leek wel op een leerling die is verplicht om op school te verschijnen en zich te melden bij de schoolleiding. Hij zit weliswaar in het klaslokaal, maar loopt de kantjes eraf, blijft passief en inert, en doet het minimale om zijn examens te halen. Als hij slaagt, dan is het goed. Als hij zakt, dan maakt het niet zoveel uit.

Zijn moeder belde me ook af en toe. Ze wilde me blijkbaar leren kennen en zich op de hoogte houden van wat er in mijn leven gebeurde. Ze leek zich er verantwoordelijk voor te voelen dat haar heilige zoon de juiste keuze maakte en later geen spijt zou krijgen van de huwelijkskandidate die zich aan de andere kant van de telefoon bevond. Ik moest door haar worden goedgekeurd. Ze meende op grond van haar levenservaring uitstekend te kunnen vaststellen of ik de geschikte levenspartner voor haar aanbiddelijke zoon zou kunnen zijn. Soms nodigde ze me uit voor een lunch of een feest, maar ik sloeg dat altijd af. Ik stelde me afstandelijk op, omdat ik niet de indruk wilde wekken dat ik graag met haar zoon zou willen trouwen. Op een keer zei ze zelfs: “We kennen genoeg andere vrouwen in onze vrienden- en kennissenkring die boos zijn geworden omdat ze hebben gehoord dat Afshin nu contact heeft gekregen met een vrouw. Volgens hen is mijn zoon een van de beste mannen ter wereld. Ze wachten er al jaren op dat hij contact met hen opneemt.”

Over mijn telefoongesprekken met Afshin liet ik Vahid niets weten. Vahid dacht op dezelfde voet met mij door te kunnen gaan. Hij hechtte immers geen geloof aan mijn verhalen over een huwelijkskandidaat. Hij vroeg er ook niets over. Waarschijnlijk was hij ervan overtuigd dat ik hem inderdaad aan het uittesten was. Maar Afshin zat ondertussen niet stil. Tijdens zijn zondagse aanwezigheidsmelding had hij laten weten dat hij van plan was om in mei naar Iran te komen. “Eerst zien, dan geloven”, dacht ik. In een volgend gesprek meldde hij de dag en de tijd van aankomst. “Dit gaat serieus worden”, schoot het door mijn hoofd.

Vlak voor de aankomst van Afshin in Iran moest ik Vahid meedelen dat ik een paar keer had gesproken met de huwelijkskandidaat die in het buitenland woonde. “Hij komt over een paar dagen naar Iran. Daarom wil ik wat vrije dagen opnemen”, zei ik. Mijn baas keek me met grote verschrikte ogen aan en vroeg angstig: “Heb je dan contact met hem?” “Niet zoveel, alleen kort en zakelijk. Er is geen klik tussen ons”, antwoordde ik met het onplezierige gevoel dat ik iets stiekems had gedaan. Het lukte hem niet om zijn jaloezie te verbergen. Hij begreep nu dat het geen grap was, maar hoopte dat het wel zou overwaaien. “Nu is het ogenblik gekomen, Vahid, om je eigen liefdesverklaringen serieus te nemen”, overwoog ik bij mezelf. Maar hij zweeg en bleef kalm. Hoe langer hij zijn mond hield, hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat ik beter met Afshin zou kunnen trouwen. Het had geen zin meer om te wachten op Vahid en daardoor de kans te verspelen op een huwelijk met een in Nederland wonende Iraniër. Omdat ik vermoedde dat Vahid zou blijven twijfelen, zag ik het gevaar dat ik bij hem hulpeloos zou blijven bungelen en als zijn “popje” heen en weer zou bewegen naarmate hij aan het elastiek zou trekken. Maar ik wilde met het badwater niet het kind weggooien en zei daarom niets. Want hoe kon ik Vahid al laten weten dat ik ging kiezen voor Afshin, nu ik de man van de aanwezigheidsmeldingen nog niet in levende lijve had ontmoet?

Een paar dagen later hoorde ik van een collega dat Vahid ondertussen veel met hem over mij had gesproken. Tot mijn grote verdriet vertelde die collega me dat Vahid hem in vertrouwen had genomen en had laten weten dat zijn vader hem geen toestemming gaf om met mij te trouwen, vanwege mijn sociale herkomst en het minderwaardige beroep van mijn vader. Ik kon wel door de grond zakken. Opnieuw werd ik geconfronteerd met de minachting die de rijkere klasse veelal heeft voor mensen uit lagere en armere milieus. Aan de ene kant was dat niet de schuld van Vahid zelf, maar aan de andere kant was hij toch oud en wijs genoeg om zijn eigen weg te gaan en zonder toestemming van zijn vader voor mij te kiezen. Als hij zo verliefd op mij was, waarom gehoorzaamde hij dan toch zijn vader? Blijkbaar gaf Vahid de voorkeur aan zijn eigen klasse en alle voorrechten die daaraan waren verbonden. Teleurgesteld moest ik tot de conclusie komen dat ik het onderspit had gedolven.

Op een zondagavond meldde Afshin zich opnieuw per telefoon, maar deze keer bevond hij zich dichtbij. Hij liet weten dat hij in Iran was gearriveerd en nu thuis bij zijn ouders zat. Hij vroeg me of hij de volgende dag met zijn ouders onze familie zou mogen komen bezoeken. Op mijn vraag waarom hij zo’n haast had, antwoordde hij: “Ik heb weinig tijd, want ik moet snel terugkeren naar Nederland.” Nadat ik zijn verzoek had doorgegeven aan mijn ouders, belde mijn vader meteen mijn tante Alam op, die in een andere stad woonde, niet ver van Teheran.

Mijn vader heeft drie zussen en een broer. Omdat hij maar twee jaar ouder was dan tante Alam, waren ze in hun jeugd veel met elkaar opgetrokken. Ook op latere leeftijd bleven ze kameraden. Uit de verhalen van mijn vader bleek dat ze als pubers overdag vaak paard hadden gereden en ’s avonds in de tuin liedjes hadden gezongen. Mijn tante heeft er altijd van gedroomd om zangeres te worden. Omdat ze jong trouwde, kreeg ze geen kans meer om die droom waar te maken. Mijn vader heeft nog steeds een paar geluidsopnamen van haar stem. Als hij in een nostalgische bui is en zijn jeugd mist, dan galmt de stem van mijn tante door het huis. In de stad waar ze woonde, stond ze aangeschreven als een van de mooiste vrouwen. Met haar glanzende huid en haar amandelvormige ogen vond elke man in haar omgeving haar een verrukking. Toen ze 16 jaar was, raakte ze dolverliefd op een zoon uit een familie van herenboeren, waar mijn opa in dienst was als tuinman. Aan mijn vader had ze één bittere herinnering. Toen ze een keer stiekem met haar vriend in de tuin van het huis van zijn ouders aan het zoenen was, was mijn vader als een donderslag bij heldere hemel komen opdagen en had hij haar en haar vriend in het gezicht geslagen. Zelfs na meer dan 40 jaar verwijt mijn vader mijn tante nog steeds dat haar losbandigheid haar vriend ertoe heeft aangespoord om haar te kussen. Prompt neemt mijn moeder in dat soort gevallen de gelegenheid te baat om maar weer eens te benadrukken hoe keurig zij zich in haar jeugd heeft gedragen. Vrij snel na het verderfelijke zoenen trouwde tante Alam met haar geliefde. Ondanks een moeilijk huwelijk sloeg ze zich daar indrukwekkend doorheen. Behoedzaam en verstandig wist ze om te gaan met de grote sociale verschillen tussen haar eigen ouders en haar schoonouders.

Als verwend kind had haar man vroeger altijd onbekommerd zijn eigen pleziertjes kunnen najagen. Dat had geleid tot opiumverslaving. Het grootste deel van de dag verkeerde hij in een roes en zat hij in de tuin op een bank te niksnutten. Wanneer mijn vader in het huis van zijn zus logeerde, dan rookte hij mee, om zijn rugpijn te verlichten. Maar beide opiumrokers spraken nauwelijks met elkaar. Volgens mijn vader was de man van mijn tante vanwege die klap in zijn gezicht steeds boos op hem gebleven. De zoon van een herenboer behoorde geen klap te krijgen van een lid van een tuiniersfamilie, waarvan de vader ook nog eens in dienst was van die herenboer. Daar kwam bij dat mijn vader geen goede vooruitzichten had en altijd krap bij kas zat. Daardoor voelde hij zich niet welkom in het huis van die steenrijke familie, ook al bleef hij een goed contact onderhouden met zijn zus. ‘’Als je man je ongelukkig maakt, dan moet je het tegen me zeggen, Alam”, liet mijn vader haar weten. “Dank je wel, maar ik kan de problemen zelf wel oplossen”, zo stelde ze hem gerust. Wijselijk kwam er over haar man nooit een klacht over haar lippen, want anders was hij door mijn vader in gedachten al duizend keer de grond in geboord.

Tante Alam had haar woning een smaakvol interieur gegeven. Ze woonde in een sjieke villa met een enorme tuin van een paar hectare. In mijn jeugd had ik bij haar mijn leukste vakanties doorgebracht, samen met mijn nichten. Aan de voorkant van de villa stonden prachtige bloemen. De rijen zonnebloemen, witte gladiolen, dahlia’s en narcissen boden een fraai uitzicht. Aan de linkerkant bevond zich een zwembad met een grasveld eromheen, waarop we ’s zomers lagen te zonnen. Als het warm weer, gingen we zwemmen. Als we daar geen zin in hadden, dan konden we ook aan de rechterkant van de villa genoeg plezier maken. We konden de hele tijd bezig zijn

met het plukken van verse walnoten, die aan de tientallen bomen hingen. We haalden de groene schil van zoveel noten af dat onze vingers groen werden. Daarna legden we de noten een dag lang in water met zout en peuzelden tenslotte als een heerlijk tussendoortje een kolossale hoeveelheid ervan op. Als de walnoten nog niet rijp waren om geplukt te worden, dan bood de tuin ons nog een heleboel andere fruitsoorten, die sneller rijp werden en dan ook eerder geplukt moesten worden, zoals kersen, abrikozen, pruimen, druiven en perziken. Overdag namen de tuin en het zwembad ons helemaal in beslag. ’s Avonds reden we met de auto rond door de uitgaansbuurt van de stad. Tante Alam legde op het dak van de villa’s de diverse fruitsoorten in kleurige rijen naast elkaar om te drogen en gereed te maken voor de winter. De vijgen en kersen en alle andere fruitsoorten lagen op een houten tafel met een wit laken eroverheen. Door het felle zonlicht verloren ze snel hun overtollig water. Het fruit werd in grote potten opgeborgen en in kasten gezet, zodat mijn tante, haar familie en haar visite ook in de winter van het heerlijke zomerfruit konden genieten.

’s Avonds vlak voor het slapen gaan zaten we vaak aan de andere kant van het dak, waar geen fruit lag. We konden aan de heldere donkerblauwe hemel de sterren zien. De hemel was bezaaid met diamanten van diverse afmetingen. Elke ster vormde een pronkstuk. De volle maan leek wel een ivoren schijf die tussen die diamanten zweefde. Ook al keken we urenlang naar de nachtelijke hemel, toch bleef het schouwspel ons boeien. De hemel had ons talloze geheime verhalen te vertellen die ons alleen maar geopenbaard konden worden door te schouwen naar de oneindigheid. Soms reisde een vallende ster van de ene kant naar de andere kant van de hemel. Hij kwam plotseling in beeld en verdween ook weer snel uit ons zicht. Onze aandacht ging even uit naar deze haastige hemelreiziger, maar al snel keerden we weer terug naar de diamanten die waren blijven blinken. Soms stelde een van ons voor om een ster te kiezen en een wens te doen. Iedereen speurde de hemel af op zoek naar zijn lievelingsdiamant. “Ik kies een ster die groot en dichtbij me is”, zei ik. Ik vertrouwde die ster mijn diepste verlangens toe en probeerde in gedachten ook mijn dromen voor me te zien. Een van mijn nichten vroeg ons daarna naar onze dromen en tot heel laat deelden we onze verlangens met elkaar. De slaap drong in onze ogen en de rest van onze verlangens groeide uit tot zoete dromen. We sliepen op het dak onder de sterrenhemel. De volgende morgen verjoeg de warmte van de zon de kou van de nacht. We werden wakker van de zonneschijn en het geluid van de zwaluwen. De zomer leek eindeloos voort te duren.

Nadat mijn vader haar had gevraagd om bij de ontmoeting aanwezig te zijn, ging mijn tante meteen aan de slag met de voorbereidingen. Ze liet er geen gras over groeien. Het was mei, het begin van de zomerwarmte. In de winkels lag zoveel lekker fruit uitgestald dat we maar moeilijk een keuze konden maken. We kochten heerlijke aardbeien, zoete meloenen en donkergele abrikozen. Met hun jarenlange kookervaring wisten tante Alam en mijn moeder in een mum van tijd verrukkelijke zoetigheden voor de gasten klaar te maken. Ze pelden de kleine meloenen leeg die ze met andere fruitsoorten vulden. De rijpe aardbeien werden gemengd met suiker. Na het koken werd het overgebleven aardbeiensap afgegoten om als siroop gedronken te kunnen worden. De aardbeien kwamen parmantig op de ijsbolletjes te staan. Een schaal vol fruitsoorten en andere lekkernijen versierde de tafel van de woonkamer. Mijn tante, mijn moeder, mijn vader en ik gingen ons aankleden ter verwelkoming van Afshin, zijn moeder en zijn vader. De meloenen, de aardbeiensiroop en het ijs werden in de koelkast gezet voor de bijzondere gasten die we die dag konden verwachten.

Om te voorkomen dat ik er in de ogen van meneer en mevrouw Naseri opnieuw te gewoontjes uit zou zien droeg ik deze keer sjiekere kleding, een grijze korte colbert met een wit topje en een zwarte korte rok met zwarte schoenen. Zenuwachtig zaten we te wachten op onze gasten. Vooral mijn moeder was bloednerveus. Om vijf uur ’s middags werd er aangebeld. Daar stonden ze dan voor de deur. Toen ik uit het raam keek, zag ik eerst een grote mand met bloemen, waarachter een niet al te lange jongeman schuilging. Mijn vader heette hen via de intercom welkom en liet hen binnen. Het duurde lang voordat ze de trap hadden beklommen en boven waren gekomen. Toch bleven we geduldig wachten. Afshin kwam naar me toe, keek me aan en gaf me de bloemen, en ook een niet al te groot flesje parfum, maar wel van een goed merk. We waren ronduit geschokt door zijn kleding. Hij droeg een zwarte spijkerbroek en een overhemd. Tot die tijd hadden we nog nooit meegemaakt dat een huwelijkskandidaat bij de kennismaking in een spijkerbroek verscheen. Nadat iedereen plaats had genomen, verbrak mijn tante de stilte en vroeg Afshin hoe zijn reis was geweest. In tegenstelling tot de voorgeschreven traditie van het serveren van thee boden we onze gasten aardbeiensiroop aan. Ze waren blij dat ze met het warme weer geen thee hoefden te drinken.

Afshin bleek inderdaad geen aantrekkelijke man. Hij was even lang als ik en op hoge hakken kon ik zelfs uitgroeien tot een reus, in verhouding tot zijn lengte. Toch sprak hij gemakkelijk en vol zelfvertrouwen. Hij wierp een blik op me en daarna op de aardbeien, waar hij blijkbaar veel van hield. Evenals ikzelf begreep ook mijn moeder dat hij niet van de aardbeien kon afblijven, maar misschien te verlegen was om er flink van te nuttigen. Daarom zette ze de schaal aardbeien recht tegenover hem. “In Nederland vind je zulke heerlijke aardbeien niet”, zei hij, en hij pakte er nog een paar. Toen we het roodgekleurde ijs serveerden, liep het water uit de mond van Afshins vader. Hij begon zo te schrokken en te schransen dat zijn vrouw rood aanliep. Ook over het eetgedrag van haar zoon schaamde ze zich. Ze fronsde hevig en dwong vader en zoon met haar blik om te stoppen met die onbehoorlijke gulzigheid. “We zijn niet thuis, besef dat wel”, kon je haar bijna horen denken. De conversatie verliep uiterst conventioneel. Afshin vertelde deze keer niet alleen over het weer, maar ook over zijn werk. Ik zei geen woord en was op mijn hoede.

Mijn moeder en mijn tante hadden al heel wat bezoeken van huwelijkskandidaten meegemaakt. De zes zussen van mijn moeder zijn allemaal getrouwd. Mijn tante heeft vier getrouwde dochters. Ze hadden dus veel ervaring met mannen die met hun ouders op bezoek kwamen bij de familie van de vrouw van hun dromen, althans op dat ogenblik. Maar de schrokoppen van deze familie overtroffen alle verwachtingen. Nog nooit hadden ze volwassenen gezien die zich zo snel volpropten met aardbeienijs. Mevrouw Naseri vond het inmiddels welletjes en wenste het imago van het gezin niet nog meer onderuit te halen. Ze maakte haar man en zoon duidelijk dat ze wilde opstappen. Ze stonden op en Afshin vroeg mijn vader of hij mij morgen mocht komen ophalen. Ze waren maar kort gebleven, zodat we hen nauwelijks hadden leren kennen. Nadat ze waren vertrokken, zei mijn tante vergoelijkend: “Afshin is net uit het buitenland gekomen. Daardoor heeft hij nog geen tijd gehad om het nieuwe zomerfruit te proeven en kon hij zich niet goed inhouden, toen hij al dat lekkers op tafel zag staan.” Mijn moeder had er geen goed gevoel over, hoewel ze vurig wenste dat ik zou gaan trouwen. “Iets klopt er niet aan deze familie, maar ik weet niet wat. Gelukkig heb je nog tijd genoeg om hem beter te leren kennen.”

De dag erop kwam Afshin zijn aanwezigheid weer melden. We gingen samen naar het café van een hotel om wat te drinken en te praten. Eerst bestelde hij een sapje en daarna aardbeienijs, alsof hij zijn bacchanaal van gisteren onbekommerd wilde voortzetten. Nadat onze besteling was gearriveerd en hij een slok van zijn sap had genomen, zei hij op zelfverzekerde toon: “Ik ben op zoek naar een goede vrouw. Ik heb ook contact met Nederlandse vrouwen gehad, maar de cultuurverschillen maken een relatie moeilijk. Je kunt je een vreemde in je eigen huis gaan voelen.” Nadat hij zijn glas had leeggedronken vervolgde hij: “Een Iraanse vrouw begrijpt me beter. Met een landgenoot heb ik meer gemeenschappelijk.”

Ik luisterde aandachtig naar hem. Hoewel ik hem waarschijnlijk wel gelijk moest geven, had ik er geen ervaring mee. Zulke verhalen had ik nog nooit gehoord. Ik leidde mijn leven immers in een nogal monoculturele omgeving. Maar het belangrijkste was dat hij me de indruk gaf dat hij een vrouw zocht met wie hij altijd wilde blijven samenleven. Hij leek me niet een man die steeds op zoek was naar andere vrouwen.

Na een uur in een paar hotelstoelen te hebben gehangen en nader met elkaar te hebben kennisgemaakt bracht hij me thuis. Hij vroeg me of hij me morgen weer mocht komen ophalen. Daarin stemde ik toe, hoewel ik hem geen moreel hoogstaande man vond. Maar het scheen wel iemand te zijn die ik zou kunnen vertrouwen.

De volgende dag maakte hij duidelijk dat hij niet vermogend was. Hij werkte hard om te voorzien in zijn levensonderhoud. Als ik met hem wilde trouwen, dan moest ik weten dat hij maar een gewone arbeider was, bij een onopvallend bedrijf. Het idee om met een rijke man te trouwen was me steeds meer gaan tegenstaan, vanwege mijn slechte ervaringen met discriminatie op grond van klasse. Daardoor hechtte ik minder belang aan rijkdom en meer aan zijn persoonlijkheid. Sommige nichten van me waren met een welgestelde man getrouwd, maar het geld had hen niet gelukkig gemaakt. Met geld konden ze immers geen liefde, vertrouwen en verantwoordelijkheid kopen. “’s Avonds kus je geen geld, maar je geliefde”, zei mijn wereldwijze oma dikwijls. Afshin nodigde me uit om bij hem thuis te lunchen. In tegenstelling tot wat ik had verwacht had zijn moeder een eenvoudige maaltijd klaargemaakt. Ze bood daarvoor haar verontschuldigingen aan. Ze kon niet lang in de keuken blijven staan door de pijn in haar knie. Daarvan had ze al heel lang last. “Maar dan hadden ze toch tenminste eten in een restaurant kunnen bestellen”, overwoog ik bij mezelf. Blijkbaar hadden ze geldgebrek, of ze vonden me geen gast, of ze wilden daarmee aangeven dat hun manier van leven er zo uitzag.

Na de lunch liet Afshin weten dat hij het jammer vond dat hij weer snel terug moest keren naar Nederland. Hij vroeg me of ik meer tijd nodig had om na te denken over een mogelijk huwelijk. Ik had de indruk dat ik in zijn ogen was goedgekeurd en dat hij zijn beslissing al had genomen. Ik scheen op hem overgekomen te zijn als een serieuze en plichtsgetrouwe vrouw. Ook mijn uiterlijk was voldoende bevallen. “Je hoeft je niet te overhaasten, hoor. Als je me goed genoeg vindt, laat me dat dan weten. Dan stuur ik een machtigingsverklaring naar mijn vader, waarmee je naar een notaris kunt gaan om de huwelijksakte op te maken.” Zijn moeder luisterde mee en zei: “Maar als jullie elkaar leuk vinden, waarom gaan jullie dan niet nu al trouwen?” Vahid was echter nog steeds in mijn gedachten. Als de telefoon ging, dan hoopte ik dat hij het was en me zou vragen of ik echt van plan was om te gaan trouwen met een ander. Maar hij belde me helemaal niet op toen Afshin in Iran verbleef, en ik raakte steeds meer teleurgesteld in hem. “Nou ja, vooruit dan maar”, verzuchtte ik. Ik wilde niet langer meer wachten op die onbestaanbare of onbereikbare heer van uitstekende komaf met wie ik in het huwelijksbootje zou kunnen stappen.

Afshin was bepaald niet de prins van mijn dromen, maar mannen van vlees en bloed bleken toch nooit te kunnen voldoen aan het ideaalbeeld dat zoveel vrouwen met zich meedragen, vaak tegen wil en dank. Hij trok mij dus niet bijzonder aan. Ik had over hem en over een toekomst met hem flink getwijfeld. De doorslag gaf dat hij voor mij een brug kon vormen naar een gebied in de wereld waar ik in vrijheid mijn verdere leven zou kunnen ontplooien. De man die geen droomprins bleek te zijn, kon mij wel leiden naar een land, een ander deel van de wereld, vol vrijheid en welvaart, dat in mijn binnenste op mij had liggen wachten om door mij ontdekt en verkend te worden. Een onbestemd en diep verscholen verlangen om de wijde wereld in te trekken, waar de sociale herkomst van de partners hun liefde niet in de weg staat.

Ik wilde niet meer in een land blijven waar zoenen in het openbaar is verboden en intieme gevoelens in de kerkers van het fundamentalisme verdorren als bloemen die geen zonnestralen en regenwater meer ontvangen, waar ik urenlang werd opgesloten omdat ik niet had voldaan aan de kledingvoorschriften, waar ik mijn mening over politieke zaken niet vrijelijk kon uiten en waar ik meteen moest denken aan de gevangenis en aan verkrachting, als ik me zou aansluiten bij een politieke beweging voor vrijheid en democratie. Weg uit een land met tradities en een normen- en waardenpatroon die mijn moeder dwingen om mij op te voeden tot een willoze, passieve en gehoorzame vrouw, omdat het patriarchaat dat van haar verlangt, de mannenmacht waar zij zelf ook het slachtoffer van is, een land waar een vrouw moet wegrennen voor de religieuze politie, zodra de agenten zien dat ze op straat onder vier ogen staat te praten met een mannelijke landgenoot, waar je voortdurend moet oppassen, waar je een schim van jezelf moet worden, waar je moet weglopen en verdwijnen, waar je uit angst hard moet rennen, waar je leven wordt overschaduwd door de donkere dreiging van zonden die anderen hebben verzonnen en die jij zou hebben begaan. Ja, het werd de hoogste tijd om te verdwijnen uit een land dat van de studententijd een periode van onmetelijke en onverteerbare saaiheid maakt, en dat volksfeesten viert met traangas en stokslagen, tijd om te vluchten uit een land waar de kindertijd van mijn generatie werd begeleid met de tranen van zoveel moeders die hun mannen en kinderen in de oorlog verloren. Tijd om de rug toe te keren naar een revolutie die alleen zijn nut had voor moslimfundamentalisten die op zoek waren naar geld en macht, een revolutie die het merendeel van de bevolking niets anders te bieden had dan kledingvoorschriften, politierepressie en de ontmanteling van alle denkbare vrijheden. Weg uit een land waar niemand mij ooit vroeg wat ik zelf wilde en dacht, waar ik nooit de gelegenheid kreeg om mezelf te zijn. Een land waar je je mening niet mag geven en waar je steeds op je hoede moet zijn, kan nooit een veilig en vrij land zijn.

Op een zomeravond liet ik Afshin en zijn ouders weten dat ik akkoord ging met het huwelijk. Een dag later bezocht ik met Afshin de grote winkelpassage van Karimkhanzand, een straat vol juweliers. We wilden ringen voor elkaar kopen. Hij bleek warempel niet genoeg geld bij zich te hebben. Voor zichzelf koos hij een onopvallende ring uit. Ik moest een ring kiezen in een prijsklasse die bij zijn budget hoorde. Het werd ook een eenvoudige ring, even duur als de zijne. Hij moest niet de indruk krijgen dat ik op zijn geld uit was. Thuisgekomen werd ik gefeliciteerd door mijn moeder en mijn zussen. Ik bekeek de ring aandachtig, maar kreeg er geen gevoel van liefde bij. Het goud van de ring bleek bepaald niet in mijn hart te stralen.

Op de dag dat Afshin zou terugkeren naar Nederland, had hij bij een notaris een afspraak geregeld om de huwelijksakte op te laten maken. Samen met mijn ouders ging ik erheen. Mijn moeder droeg een kostbare witte chador met prachtige versierselen erop, die ze op haar trouwdag van mijn oma had gekregen. Ze keek me in het kantoor van de notaris vragend aan, alsof ze zeker wilde weten dat ik ervan overtuigd was dat ik de juiste beslissing had genomen. Omdat ze altijd al had gewenst dat ik met de juiste man zou trouwen, leek ze zich nu zorgen te maken over mijn keuze. Nerveus ondertekende ik de akte waarmee ik instemde met het huwelijk en waarmee ik de poort opende van het droomland. Tientallen keren had ik een waarzegster bezocht om te weten te komen wie mijn droomprins zou worden en hoe hij eruit zou zien. Ze had me een rijke en knappe man beloofd, maar ik stapte nu in het huwelijksbootje met een doodgewone onopvallende vent. Ik had willen trouwen met een man waarvan ik oprecht en diepgaand hield, maar ik zei nu “ja” tegen een persoon die mij had veroverd door telefonisch weerberichten uit het buitenland door te geven en elke zondag zijn oersaaie aanwezigheid weer te melden. Hoewel het mij ongeloofwaardig leek, bleef ik toch de hoop koesteren waar ook zoveel andere vrouwen zich tegen beter weten in aan vastklampen, als aan een laatste strohalm. Namelijk aan de hoop dat de liefde na de trouwdag toch gaat opbloeien tot een mooie rode roos, hoewel het voor het huwelijk een teer kasplantje is dat staat weg te kwijnen. Deed ik er verstandig aan om met Afshin te trouwen? Was het de juiste beslissing? In mijn hoofd spookten de vragen en twijfels rond. Niemand kon mij de zekerheid geven dat ik mijn leven in de goede richting had gestuurd, ikzelf zeker niet. Na ondertekening van de akte gaf de moeder van Afshin mij een gouden halsketting. Van zijn ene zus kreeg ik een armband en van zijn andere zus een ring. Het ging om een set die bij elkaar hoorde en samen in een luxe cadeaudoos had gezeten. Ze hadden de doos geplunderd en de diverse onderdelen aan elkaar uitgedeeld. Zo waren ze goedkoper uit. De doos kreeg ik later nog in mijn handen gedrukt. Mijn moeder en ik waren geschokt door de ongebruikelijke en ook zo weinig joviale houding van mijn schoonfamilie. Mijn vader en moeder gaven mijn kersverse echtgenoot een horloge en een gouden munt. Na het bezoek aan de notaris gingen we allemaal weer naar huis. De zojuist in het huwelijk getreden tortelduifjes gingen met de Naseri’s mee.

De ouders van Afshin lieten me weten dat ze geen gasten voor het diner hadden uitgenodigd. Hun zoon had onvoldoende tijd gehad om een feestmaal voor te bereiden. “We wisten tot voor kort niet dat jullie al zo snel zouden gaan trouwen”, zei zijn moeder. “Wanneer Afshin terug komt, dan gaan we echt feest vieren.” Met Afshin, zijn zussen en zijn ouders zat ik aan tafel. Op mijn bord lag de kebab die ze bij een restaurant hadden besteld, naast de rijst die ze zelf hadden klaargemaakt. Na het drama met de juwelendoos was dit opnieuw een domper. Ik voelde medelijden in me opkomen, omdat deze familie blijkbaar zo weinig geld had dat ze niet eens een hele maaltijd, inclusief rijst, konden bestellen. Tegelijk merkte ik ook dat er irritatie in me opborrelde. Zelfs de armste families gaven meer geld uit aan de trouwdag van hun kinderen. Die families zouden eerder geld gaan lenen dan tekortschieten in de feestelijkheden op een dag die hooguit een paar keer in het leven van ouders plaatsvindt. Na het eten ging mijn echtgenoot op zijn gitaar tokkelen en een liedje zingen. Zijn moeder werd er emotioneel van, hoewel het liedje daar geen aanleiding toe gaf. Toen hij zag dat zijn moeder aan het huilen was, legde hij de gitaar in de kast, waar hij al lang onder het stof lag verborgen. “Ik ben blij dat je bent getrouwd, maar ik ben er bedroefd over dat je ons weer gaat verlaten”, zei zijn moeder, die met Afshins zussen eindeloos bleef praten over het huwelijksfeest. Mijn tortelduifje zou om twee uur ’s nachts vertrekken naar Nederland. “Wat zullen we doen?”, vroegen ze zich af. “Een feest in Iran heeft als voordeel dat we het allemaal zelf kunnen organiseren. We kunnen een grote zaal huren, en een bekende zanger. En we bestellen dan heerlijk eten bij een van de beste restaurants. Maar misschien moeten we twee feesten organiseren, hier en in Nederland.” Over die mogelijkheid moest men even nadenken. “Dat zou ook kunnen. Maar als we in Nederland een feest organiseren, dan moeten we allemaal naar dat land afreizen. En Afshin moet daar dan alles zelf regelen.” Ze leken erg op te zien tegen een feest in zo’n ver vreemd land. Maar als Afshin ook een feest in Nederland wilde geven, dan waren ze wel verplicht om daaraan deel te nemen. Ze konden toch niet wegblijven op het huwelijksfeest van hun enige broer en zoon? Sima merkte op: “Als ik naar Nederland ga, dan neem ik ook de gelegenheid om Duitsland te bezoeken.”

Vroeger had ze in München gewoond, samen met haar man. Aan dat huwelijk had ze geen goede herinneringen, maar ze miste de stad. Ze was van haar eerste man gescheiden en daarna hertrouwd. Haar eerste man was een diplomaat die tijdens het bewind van de sjah op de Iraanse ambassade in München werkte. Ze was met hem getrouwd vanwege zijn sociale status en zijn hoge inkomen. Toen ik de bruiloftsfoto’s zag, viel het me op hoe droevig ze keek. Ondanks de sjieke bruiloft en haar rijke schoonfamilie zag ze er verdrietig uit. Misschien was ze wel verliefd op een ander, bedacht ik me. Maar ze meende dat ze de kans op de uitstekende materiële vooruitzichten die meneer de diplomaat haar bood, niet kon laten schieten. Daarom ging ze akkoord met een huwelijkskandidaat van wie ze nou niet bepaald hoteldebotel was geworden. Het huwelijk duurde maar kort, want ze merkte bij hem geen lichamelijke opwinding. Na twee jaar getwijfeld te hebben over zijn seksuele voorkeur hakte ze de knoop door en besloot ze om van hem weg te lopen. Ze had zichzelf er inmiddels van overtuigd dat hij niet achter andere vrouwen aan zat en dat het er niet om ging dat zij niet mooi en aantrekkelijk genoeg was. Haar vermoeden dat haar man homoseksueel zou kunnen zijn, was uitgegroeid uit tot een onwrikbare zekerheid waar ze niet langer meer mee kon blijven leven. De seksuele problemen met haar man konden niet langer meer worden gecompenseerd door de materiële welvaart die hij haar gaf. Geld is verleidelijk en doet mensen vaak de ogen sluiten voor zoveel narigheid om hen heen. Maar de homoseksualiteit van haar man moest ze wel onder ogen zien. Ze voelde het als een schande om samen te leven en het bed te delen met een man die van mannen hield. Niet alleen in Iran, maar overal ter wereld worden homoseksuelen gediscrimineerd en maatschappelijk uitgesloten. Ik kon me herinneren hoe wantrouwend en misprijzend homoseksuelen in Iran werden bekeken. Ze worden vervloekt en vervolgd, waardoor ze een geïsoleerd bestaan in de marge moeten leiden. Op hun seksuele voorkeur staat in mijn geboorteland zelfs de doodstraf, die wordt voltrokken door hen op te hangen. De homoseksualiteit van haar man vormde voor Sima de reden om een punt achter haar verblijf in Duitsland te zetten. Ze stopte haar kostbare sieraden en dure kleding in de koffer waarmee ze naar dat land was gereisd, liet voor haar man een afscheidsbrief achter en keerde terug naar Teheran om een einde te maken aan haar ongeluk.

Jaren later vertelde mijn schoonmoeder dat de schoonmoeder van Sima altijd al had gedacht dat haar zoon homoseksueel was, of misschien biseksueel. Ze had gehoopt dat het huwelijk met een vrouw hem seksueel zou veranderen. Misschien voelde hij zich in Duitsland te verlegen om in contact te komen met vrouwen en zouden zijn lusten veranderen als er eenmaal een echtgenote in zijn leven was gekomen, zo zou ze hebben kunnen denken. Het is waarschijnlijker dat ze voor anderen en ook voor zichzelf een smoes had moeten verzinnen om haar gedrag van koppelaarster te rechtvaardigen. Ze meende dat haar zoon als homoseksueel geen normaal burgerlijk bestaan kon leiden. Als wanhopige en vertwijfelde moeder zocht ze daarom naar een uitweg. Zo kreeg haar zoon naar buiten toe een heteroleven, maar bleef hij van binnen toch homoseksueel. Door hem te koppelen aan Sima maakte ze niet alleen haar zoon, maar ook haar schoondochter ongelukkig. Als Sima al voor de trouwdag lichamelijk intiem met hem zou zijn geweest, dan had ze zijn homoseksualiteit waarschijnlijk eerder kunnen ontdekken. Een tot mislukken gedoemd huwelijk was haar dan bespaard gebleven.

Soms denk ik eraan hoe gevaarlijk het kan zijn als mensen met elkaar trouwen die elkaar nauwelijks kennen, ook lichamelijk niet. Ze hebben er geen flauw vermoeden van of ze op het gebied van intimiteit van elkaar kunnen genieten. Dat overkwam mooie Mina met haar eerste man, die haar vader voor haar had uitgekozen. De kwaliteiten van zorg en verantwoordelijkheid die haar echtgenoot volgens haar vader zou hebben, hadden alleen betrekking op zichzelf. Hij zorgde goed voor zijn eigen lichaam, vooral seksueel. Elke avond nam Mina de moeite om zich met sexy ondergoed zo uitdagend mogelijk te maken en met haar prachtige lichaam te pronken voor de ogen van een man die alleen aan zijn eigen genot dacht. Zodra hij aan zijn trekken was gekomen, viel hij in slaap. Hij stond er helemaal niet bij stil dat ook zijn vrouw wel eens wilde genieten in bed. Haar pogingen om het hem nog meer naar de zin te maken, leidden er alleen maar toe dat meneer zijn pleziertjes had en mevrouw onbevredigd achterbleef. Gedesillusioneerd besloot ze om van hem te scheiden en keerde ze na zes maanden huwelijk terug naar haar ouderlijk huis.

Als een man en vrouw voor het huwelijk geen seks hebben gehad, dan vormt dat een flink risico voor de toekomst van hun relatie. Dat blijkt wel uit de teleurstellende ervaringen van Mina en Sima en zoveel andere vrouwen. Als gescheiden vrouw maakte Sima weinig kans om met een andere man te trouwen. Na een paar jaar ontmoette ze een wat oudere bankier die weliswaar rijk, maar ook gierig bleek te zijn. “Ik spaar om mijn gezin een mooie toekomst te geven”, zo verklaarde hij zijn zuinigheid. Maar vaak genoeg breekt die toekomst nooit aan en blijven de gezinsleden eeuwig in het heden hangen, zonder de luxe die ze zich wel zouden kunnen veroorloven, maar die door hun man en vader niet aangeschaft mag worden. Sima ging van een huwelijk vol verkwisting naar een huwelijk waarin ze op de centen moest letten. De gierigheid van haar man bleek die van haar eigen ouders nog te overtreffen.

Het gefantaseer van mijn schoonfamilie over het feest voor het sprookjeshuwelijk van de eeuw zette zich tot in de kleine uurtjes voort. Maar Afshin bleef zwijgen en leek er geen interesse in te hebben. Af en toe knikte hij om niet onbeleefd over te komen en toch wat enthousiasme te veinzen. Toen hij vertrok, gingen alleen zijn vader en ik mee naar het vliegveld. De rest van de familie bleef thuis en vond het niet zo nodig om vol ontroering te genieten van de laatste minuten van de aanwezigheid van de bruidegom op Iraanse bodem. Alsof ik een zus van hem was, schudde hij mijn hand en kuste hij me licht op mijn beide wangen. Hij omhelsde me niet en ontroerde me niet. Hij werd zelfs niet emotioneel en merkte alleen maar op: “Ik bel je nog.” Overigens liet zijn vertrek mij ook helemaal koud. Hij stapte in het vliegtuig en vloog weg. Dat was mijn trouwdag, dat was mijn bruiloft. Die dag veranderde er niets in mijn hart en mijn hoofd. Aan mijn ringvinger bevond zich de enige wijziging in mijn bestaan: het bewijs dat ik inmiddels was getrouwd. Mijn echtgenoot was inmiddels alweer uit mijn zicht verdwenen. Als die echtgenoot zijn aanwezigheid op deze planeet later alsnog telefonisch zou melden, dan zou hij toch in mijn hart afwezig zijn. En ik in zijn hart. De volgende dag belde hij om te zeggen dat hij veilig was aangekomen in Nederland. Ik hoopte dat hij niet over het weer zou beginnen en iets liefs tegen me zou zeggen. Maar hij zei meteen: “Ik ben erg moe. Ik bel je later nog.”

Voor mijn collega’s kocht ik een taart om de smakeloze trouwdag een zoete nasmaak te geven. Toen Vahid mij met de taart binnen zag komen, werd hij meteen zenuwachtig. Hij wist waarom ik een week vrij had genomen, maar kon zijn ogen toch niet geloven. Hij kwam snel naar me toe, keek naar de taart en wendde daarna zijn blik naar mijn vingers. Ontsteld ontdekte hij de ring. Sprakeloos ging hij terug naar zijn kamer. Een paar minuten later verliet hij het kantoor, waarna hij een paar dagen weg bleef. Dat hoorde ik van onze secretaresse die hem belde om iets zakelijks te vragen. Hij huilde, en liet weten dat hij voorlopig met rust gelaten wenste te worden en niemand wilde zien of spreken. De secretaresse vertelde me dat hij zich niet kon voorstellen dat ik me naar hem toe zo ongevoelig had kunnen gedragen. Ik leek wel een hart van steen te hebben. Hij had verwacht dat ik uiteindelijk toch voor hem zou hebben gekozen en die nieuwe huwelijkskandidaat van me zou hebben afgeschud. “Ik heb haar de laatste tijd niet meer gebeld, omdat ik haar liefde voor mij wilde uittesten”, jammerde hij tegen de secretaresse. “Ik zat te wachten op het nieuws van haar dat ze toch niet met hem in zee zou gaan. Toen ze niet bleek te bellen, kregen jullie op kantoor wel in de gaten dat het voor mij zinloos was om te wachten op dat nieuws. Maar ik bleef erin geloven. Tegen beter weten in, blijkt nu.” Intens verdrietig verscheen hij na een paar dagen weer op kantoor, maar hij vermeed oogcontact met mij. Toch moest ik vanwege het werk met hem blijven omgaan.

De sfeer tussen mij en Vahid was om te snijden. De omgang met elkaar was zo gespannen dat ik besloot om ander werk te gaan zoeken. Maar een andere baan kon ik op korte termijn moeilijk vinden. Bovendien moest het gaan om tijdelijk werk, in verband met mijn aanstaande migratie naar Nederland. Tegen heug en meug stapte ik elke ochtend het kantoor binnen. Vahid behandelde me strikt zakelijk, alsof mijn baas nooit mijn vriend was geweest. Uit zijn gedrag kon ik opmaken dat hij die koele afstandelijkheid nodig had om in zijn hoofd afscheid van mij te nemen. De zakelijkheid viel me zwaar, want ik hield nog steeds hem. Die gevoelens moest ik diep in mijn hart opbergen. Zoals een klein meisje dat van haar ouders een standje krijgt, zich rustig moet houden in een hoek van de kamer en geen gelegenheid krijgt om zich te uiten.

Elke zondag bleef weerman Afshin bellen, waardoor ik goed op de hoogte raakte van het Nederlandse klimaat, de zonneschijn, de hoeveelheid regen en de kracht van de wind. Hij vertelde me dat hij een aanvraag voor een visum had ingediend bij de IND, de Nederlandse immigratiedienst. Ik zou een paar maanden moeten wachten op de beslissing van de IND. “Als je zin en tijd hebt, dan kun je mijn ouders bezoeken”, liet hij ook nog weten. Af en toe deed ik dat ook. Tijdens zo’n bezoek wilde Afshins moeder aardig tegen haar enige schoondochter doen. “We moeten een trouwjurk voor jou kopen of laten maken.” Ik zag mezelf al lopen pronken in een trouwjurk als van Neda. “Ik ken een heel goedkope naaister”, bleef mijn schoonmoeder benadrukken. Zonder met mij te overleggen maakte ze met die naaister een afspraak, waarna we haar samen een bezoek brachten. Na lang wikken en wegen viel onze keuze op een niet al te duur en ingewikkeld model uit een modeblad.

Mijn schoonfamilie nodigde me een paar keer uit voor bruiloften die de gigantische proporties van het feest van Neda hadden. Zo ging ik een keer naar het trouwfeest van een neef van Afshin. “We gaan naar een sjiek feest. Alle gasten behoren tot rijke families. Jij moet er dus voor zorgen dat je een prachtige jurk draagt. Je moet namelijk goed voor de dag komen”, eiste mijn schoonmoeder. Mijn hele maandsalaris besteedde ik aan zo’n jurk. Dagenlang liep ik de kledingzaken af, totdat ik eindelijk de juiste kleding had gevonden. Mijn schoonmoeder wees me erop dat ik als echtgenote van haar zoon moest denken aan mijn imago. Zo gaan leden van de rijkere klassen vaak om met mensen uit armere milieus. Ze matigen zich de positie aan om maatschappelijk minder bevoorrechte personen op hun plaats te wijzen en klein te houden. Omdat ik geen aanleiding wilde geven tot schaamte, gaf ik meer geld uit bij de kapsalon dan gebruikelijk.

Nu ik een getrouwde vrouw was geworden, lag het voor de hand om te verwachten dat ik van mijn echtgenoot en zijn familie geld en cadeaus zou krijgen. Afshin was zelfs wettelijk verplicht om mij financieel te onderhouden. Zijn ouders beseften wel degelijk dat een dergelijke onderhoudsplicht op hun zoon rustte, en ook op hen. Maar ze zwegen erover en ontdoken de taak om mij af en toe geld en leuke spulletjes toe te stoppen. Mijn verontwaardiging daarover kwam niet voort uit hebzucht, maar uit hun weinig toeschietelijke houding die op mij steeds meer overkwam als botte gierigheid. Zelfs op dagen dat iedereen in Iran cadeautjes krijgt, zoals op verjaardagen, de nieuwjaarsdag op 21 maart en de yalda-nacht op 21 december, bleef ik met lege handen achter. Mijn familie nam aan dat mijn schoonfamilie ons zou komen bezoeken, maar ze bleven weg. Dat kwam ons ook wel goed uit, want zo werden we niet opgescheept met hun gierigheid, waar mijn ouders zich inmiddels ook aan irriteerden. Maar ze hielden nog de schijn en het fatsoen op door het vermoeden uit te spreken dat mijn schoonfamilie gebrek aan geld had. Ze wisten wel beter, maar durfden daar niet in het openbaar over te praten. Ook met een eenvoudige bos bloemen had mijn schoonfamilie de harten van mijn familie kunnen veroveren, maar er kwam nog geen bloemblaadje ons huis binnendwarrelen.

“Ze voelen zich boven ons verheven en willen er graag mee pronken dat ze een hogere sociale status hebben. Dat is niet zo fraai”, merkte mijn moeder op. Inderdaad had mijn schoonmoeder het hoog in haar bol. “Lili, je moet de rest van onze familie nooit vertellen dat je broer winkelier is”, zo drukte ze me op het hart. Want al die neven, nichten, ooms en tantes van mijn schoonfamilie bleken allemaal op dat beroep neer te kijken. Die zielige broer van mij mocht wel de loopjongen van mijn schoonouders zijn, maar moest zich schamen dat hij kruidenier was.

De opdracht van mijn schoonmoeder om veel geld te besteden aan mijn uiterlijk, maakte het moeilijk voor mij om ontslag te nemen. Het contact met Vahid werd steeds zakelijker. Tijdens een lunchpauze vuurden enkele vrouwelijke collega’s allerlei verwijten op me af: “Jij hebt een hart van steen en je bent meedogenloos. Je hebt Vahid kapot gemaakt. Wat jij hebt gedaan, doet geen enkele vrouw.” Een paar mannelijke collega’s vulde lachend aan: “Ja, zie je wel. Het is niet onze schuld. Alle vrouwen zijn zo. Ze zijn allemaal doortrapt en egoïstisch.” Waarop de vrouwen verontwaardigd uitriepen: “Nee, de mannen zijn juist gemeen en denken alleen aan zichzelf.” Of de harten van de mannen of van de vrouwen nu van steen waren, ze klopten in elk geval door tijdens de dagelijkse discussies over de rolpatronen van beide geslachten. Dit soort gesprekken waren ingepakt in kantoorhumor, maar hadden een ondertoon van ernst. Ze dienden ertoe om de woede over verloren gegane liefdes en mislukte huwelijken te kunnen ontladen met behulp van wrange grappen.

Ons reclamebureau kon in die tijd niet meer werken voor de vooruitstrevende krant die eerder een belangrijke opdrachtgever voor ons was geweest. De presidentsverkiezingen waren achter de rug en de staatsrepressie werd weer op oude voet voortgezet. De krant had opnieuw een verschijningsverbod opgelegd gekregen. Alle medewerkers waren ontslagen. We betreurden dat hevig, want we hadden het vrijheidslievende karakter van de krant zeer op prijs gesteld. Helaas moesten we voortaan alleen nog maar advertenties maken voor sport- en zakenkranten. Doordat ook diverse andere hervormingsgezinde kranten werden verboden, gingen veel adverteerders naar de kranten die nog wel mochten verschijnen. Omdat die kranten daar niet op waren voorbereid, kregen wij veel extra werk. We moesten meer dan vroeger overleggen over de ontwerpen van de advertenties. Daar bleken we te weinig personeel voor te hebben. Vahid nam daarom een nieuwe medewerkster in dienst, Elham, die hij had leren kennen bij een ander reclamebureau. Ze bleek op de universiteit de studie grafische vormgeving te hebben gevolgd en veel te hebben geleerd over digitaal ontwerpen. Ze kreeg op kantoor een eigen kamer toegewezen, met een paar computers voor haar alleen. In drukke tijden werkte ze soms aan meerdere computers tegelijk. De eerste dagen lunchte ze niet met ons mee. Toen iemand van ons haar uitgenodigde, liet ze weten dat ze op dieet was. Ze verscheen alleen in de keuken voor koffie of thee. Na een paar weken zocht ze wat meer toenadering en begon ze voorzichtig haar mening te geven tijdens onze onderlinge discussies.

Elham had haar wenkbrauwen en lippen laten tatoeëren. Elke dag kwam ze later dan wij het kantoor binnen, omdat ze een uur lang voor de spiegel moest staan om zich op te maken, alsof ze niet alleen advertenties, maar ook haar eigen gezicht wenste te ontwerpen. Voordat ze op kantoor was, bleek haar gezicht elke morgen al een intensief fotoshopproject te hebben ondergaan. Ze kwam uit een gegoede familie. Haar vader was ingenieur en werkte aan een bouwproject in het noorden van Iran. Daar woonde hij ook, samen met zijn vrouw. Hun dochter woonde in Teheran, in een huis dat ze samen met haar zussen had gehuurd. Haar zussen gingen naar de universiteit. Elham bleef afstandelijk en op de vlakte. Vanwege haar werkzaamheden en de opdrachten voor klanten had ze veel contact met Vahid. Hij kende de klanten al, wist hoe hun smaak was en kon hen dus sneller tevreden stellen. Hij was steeds vaker in haar kamer aan te treffen. Wanneer ik langs die kamer liep, hoorde ik soms dat hun gesprekken niet over de klanten gingen, maar over hun privélevens. Zijn voortdurende aanwezigheid in haar kamer maakte me bedroefd. Maar ik kon er niets aan doen en probeerde me er daarom van te overtuigen dat het toch voor de hand lag dat hij nu met haar aanpapte. Ik was immers degene die hem had laten vallen en met een ander was getrouwd. Uit hun elke dag toenemende gelach leidde ik af dat het tussen die twee wel heel gezellig aan het worden was. Ik had de bui al zien hangen en nu was het ook echt aan het regenen. Alsof ik zag dat mijn echtgenoot een andere vrouw zoende, zo voelde ik me. Zoals vroeger met mij, bleef Vahid voortaan met haar op kantoor hangen, totdat de rest was vertrokken. Ze hadden een relatie met elkaar gekregen, moest ik tenslotte vaststellen. En met pijn in mijn hart bedacht ik me dat ze me een type leek dat lichamelijk ook wel verder zou willen gaan dan ik was gegaan. Als ik daaraan dacht en me in mijn hoofd haalde hoe ze na kantoortijd samen waren, met het vuur en de watten zo gevaarlijk dicht bij elkaar, zonder de belemmeringen die ik vooral door mijn moeder opgelegd had gekregen, dan kwam de jaloezie als een pestjochie in me boven drijven. Als ze niet samen op kantoor waren, dan was hij bij haar thuis, zo dacht ik. Dat was zo mogelijk nog onverdraaglijker voor mij.

Het contact tussen Vahid en mij werd elke dag pijnlijker. Ik werd zo verdrietig dat ik me niet meer op mijn werk kon concentreren. Het kostte me steeds meer tijd om de toenemende hoeveelheid fouten te verbeteren die ik maakte. Door knagende twijfel over mijn toekomst en over de keuzen die ik had gemaakt, kreeg ik donkere kringen om mijn ogen. Toen ik een keer mijn schoonfamilie bezocht, dachten ze dat ik ziek was. Ze vreesden dat me iets was overkomen. Twee weken later zei mijn schoonmoeder: “Je komt zo weinig bij ons op bezoek. Zullen we een paar dagen naar ons vakantiehuis gaan? Dat ligt in een mooie omgeving buiten Teheran. Misschien ontspan je dan.” Haar vriendelijkheid kwam voort uit bezorgdheid over mijn gezondheid.

Uiteindelijk kon ik zo slecht omgaan met de situatie op mijn werk dat ik me gedwongen zag om ontslag te nemen. Vahid accepteerde het. Nu had hij de gelegenheid gekregen om mijn liefde voor hem op een voetstuk te plaatsen, om mijn liefde in een doosje te stoppen en voor altijd te bewaren, zonder mijn fysieke aanwezigheid erbij. Dat was zijn grootste wens geweest en die vervulde ik nu. Met zijn vrouwelijke Boeddha kon hij gelukzalig het nirwana betreden. Maar ik wilde geen spiritueel wezen zijn. Ik wilde bemind worden. Mijn liefde voor Vahid liet ik voor altijd achter op het kantoor waar ik zo lang met plezier had gewerkt. Ik nam afscheid van mijn collega’s en ook van hem. Mijn verdriet kon ik nauwelijks verbergen, hoewel ik me daar van jongsaf aan wel in heb bekwaamd. Ik snelde naar buiten om te voorkomen dat mijn tranen zichtbaar zouden worden, en stapte in de taxi. Hoe verder ik van het kantoor verwijderd raakte, hoe groter de afstand tussen mij en mijn gevoelens leek te worden. Ik had alle goede en slechte herinneringen op het kantoor achtergelaten.

Met mijn schoonouders stapte ik in een oude auto om daarmee naar hun vakantiehuis te rijden. Het was net zo’n gammele roestbak als mijn vader had gehad. Hij haalde hooguit 60 kilometer per uur. Als mijn schoonvader iets harder ging rijden, zo’n 65 kilometer per uur, dan sloeg mijn schoonmoeder op het dashboard. “Waarom moet je je zo haasten?” De auto kroop als een slak over de weg en leek liever op z’n dooie gemakje te willen voortschuifelen dan met verdubbelde snelheid voort te razen. Een kapotte auto die voortgesleept moest worden, ontwikkelde nog meer snelheid dan onze auto, die net als ik in slaap was gesukkeld. Toen we de stad naderden waar hun woning zich bevond, begon mijn schoonmoeder verhalen te vertellen. Haar herinneringen kwamen bovendrijven. “We zijn bijna op de plaats van bestemming, Lili. Toen Afshin nog in Iran woonde, hebben we een mooie tijd in dit huis gehad. Hij plukte de zoete rode kersen uit de kersenbomen, smulde van de abrikozen en was verzot op de pruimen.”

Ik zat aan de riante villa van mijn tante te denken. “Jij wordt later een rijke vrouw”, merkte mijn schoonmoeder op. “Want als je schoonvader en ik dood zijn, dan behoort het vakantiehuis jullie toe.” Ze wilde de waarde van het huis in geld uitdrukken en vroeg haar man hoeveel hun villa momenteel waard zou zijn. Samen discussieerden ze over de prijs van het huis en de bijbehorende grond. “De laatste tijd zijn de huizenprijzen in deze regio flink gestegen”, zei mijn schoonvader trots. We reden een buurt in met de prachtigste en duurste villa’s. Mijn schoonouders glommen inmiddels van zelfgenoegzaamheid. Mij moest duidelijk worden gemaakt dat ik door mijn huwelijk met Afshin terecht was gekomen in een kring van welgestelden die maatschappelijk ver boven mijn familie waren uitgestegen. “In deze wijk kun je lid worden van een paardrijclub. Elk weekend gaan hele rijke mannen en vrouwen met elkaar paard rijden”, vertelde mijn schoonvader, op zo’n gezwollen toon dat hij wel de burgemeester van de stad leek die zijn gasten rondleidde. Mijn schoonmoeder gooide er nog een schepje bovenop: “Melodi, de nicht van Afshin, heeft ook een paard gekocht. Ze komt elk weekend vanuit Teheran hier naartoe om te gaan rijden. Het kost veel geld om zo’n paard te onderhouden.” Elke minuut groeide mijn enthousiasme over die fantastische villa die misschien ooit wel mijn eigendom zou worden. Elk moment konden we een van de sjieke straten inrijden, waar het grootste en indrukwekkendste huis ongetwijfeld het bezit zou zijn van mijn schoonouders, die per afgelegde kilometer steeds meer vermogen leken te krijgen. Maar schoonpapa reed door en door, en bij elke nieuwe straat hoopte de nieuwsgierige spanning zich in mijn lijf op, om weer in te zakken en weg te ebben nadat we die straat waren gepasseerd. Als een pingpongbal stuiterden mijn emoties heen en weer. Maar langzamerhand raakte ik teleurgesteld, omdat we de rijke wijk leken uit te rijden. De schitterende villa’s werden in de verte net zo klein als mijn hoop op een heus kasteel met een slotgracht, edele ridders en veel meer paarden dan Melodi ooit zou kunnen berijden, laat staan aanschaffen. Waar bevond zich toch het vakantieverblijf van mijn tortelduifje en zijn ouders? Toen de wijk al helemaal uit het zicht was, reden we een nogal eenvoudige buurt van de stad binnen. Mijn schoonvader draaide een steeg in. Ik zag een mooi nieuw huis met een grote tuin. Hij parkeerde de auto naast dat huis. “Gelukkig zijn we er, en dat werd tijd ook”, dacht ik. Een wildebras als ik kan niet lang stil zitten, en zeker niet bij het idioot lage tempo waarmee de slak zich over het wegdek had voortbewogen. Ik was er behoorlijk kriegelig van geworden. Maar ik moest toegeven dat het huis zeker de moeite van het langzame rijden waard was geweest. Tot mijn ontzetting echter wees mijn schoonmoeder naar het huis dat er naast stond: “Kijk, Lili, dat is ons huis”. Ik stond als aan de grond genageld en kon mijn ogen niet geloven. Voor me bevond zich een oud krot met afgebladderde muren van baksteen, die waren bedekt met ongeschikte en veel te zuinig aangebrachte witte verf, waardoor de stenen er hier en daar doorheen kwamen. Met moeite wist ik mijn ontzetting te verbergen. We pakten onze tassen en koffers, en betraden de armzalige woning. We liepen door een gangetje naar de woonkamer. Tegenover die kamer bevonden zich twee slaapkamers en een grote keuken. De tweedehands inboedel van het huis had geprobeerd om zich dienstbaar te maken en zich zo goed mogelijk aan te passen aan de buitenkant van het huis. Misschien hadden de meubels, de tv, de boekenkast, het schilderij en de koelkast in het verre verleden wel geld willen geven aan de huiseigenaren om zichzelf te laten vervangen. Maar toen dat niet was gebeurd, hadden ze zich er maar bij neergelegd en zich uiteindelijk loyaal opgesteld. Misschien waren ze ooit gehecht geraakt aan mijn schoonouders, maar die vriendschap was roestig en afgesleten geraakt, net als de rest van de woning. Een vleugje respect – of was het alleen maar gewoonte? – bleek het enige te zijn dat de spullen nog konden opbrengen voor de eigenaren.

“Lili, wat vind je ervan?”, durfde mijn schoonmoeder te vragen. “Vind je de villa leuk? Het is nu ook van jou, meid.’’ Snel antwoordde ik: “Ja, ja”. Om haar niet teleur te stellen veinsde ik enthousiasme en bleef ik overal quasi-geïnteresseerd rondkijken. We gingen naar de keuken om water te koken voor de thee. Schoonmama gebruikte daarvoor een waterkoker van 100 jaar geleden die waarschijnlijk al een paar keer afscheid had genomen van het leven en tegen de aanwezigen “vaarwel” had gezegd, maar uiteindelijk toch weer provisorisch was opgelapt om zijn kwijnende bestaan voort te zetten. Elke keer dat zijn baas hem had gesmeekt om water te koken, had hij trouw – maar met de nodige moeite en tegenzin – zijn plicht gedaan. Het eten dat mijn schoonouders hadden meegenomen, zette ik in een koelkast uit de tijd van de Kadjaren, de Iraanse dynastie die heerste van 1796 tot 1925. Ook na een intensieve inspectie van de koelkast kon ik niet achterhalen of het ging om een product uit de begintijd van de dynastie, onder het bewind van Fath Ali Sjah, of meer in de nadagen ervan, ten tijde van Ahmad Sjah. Nader wetenschappelijk onderzoek kan de ontstaansgeschiedenis van de prehistorisch aandoende koelkast misschien alsnog ontrafelen.

Mijn schoonvader zette de tv aan om naar het nieuws te kijken. De zwart-wit beelden op het scherm kwamen nog het meest overeen met de minimalistische videokunst van een aan lager wal geraakte conceptueel kunstenaar. Het wonderlijke op en neer gaande lijnenspel en het krakende geluid kon alleen een publiek boeien dat geen tv-programma’s wenste te zien, maar genoegen nam met derderangs videobeelden die een hoge mate van abstractie hadden. De toeschouwer van dit bizarre kunstwerk moest voortdurend raden wat de bedoeling zou kunnen zijn van de beelden. Ik keek naar mijn schoonvader en vroeg me af hoe groot het deel van de kijk- en luisterinformatie zou zijn dat überhaupt een indruk bij hem zou kunnen achterlaten. Omdat een gewone zintuiglijke waarneming van het nieuws onmogelijk bleek, moest hij wel beschikken over mij onbekende telepathische of metafysische krachten die hem in staat stelden tot buitenzintuiglijke communicatie met de nieuwslezer. De communicatiegolven bleken hem ook te bereiken als hij niet voor de tv zat. Hij ging de tuin in en leek nog steeds contact te kunnen onderhouden met het staatsjournaal, want hij wist tijdens het water geven van de planten haarfijn het laatste nieuws aan me door te geven over de verhoogde productie in de Iraanse autofabrieken.

De tuin was in mijn ogen het enige echte pronkstuk van het hele huis. Er stonden een paar bomen vol fruit en er hing witte jasmijn die de versleten muren aan het beklimmen was. Net als de inboedel streefde ook de jasmijn ernaar om de krakkemikkige staat van het huis uit respect voor de eigenaren ervan zoveel mogelijk aan het zicht te onttrekken. De klimplant probeerde al het lelijke te verbergen en de atmosfeer te veraangenamen met zijn heerlijke doordringende geur. Na een paar uur haalde mijn schoonvader een cassetterecorder uit de kast, een paar cassettes en een triktrak-spel. Op het terras in de tuin zette hij Italiaanse muziek uit de jaren 50 op. De liefdesliedjes van Peppino Gagliardi leidden mijn gedachten opnieuw naar Vahid. Tijdens het triktrak spelen moest ik steeds aan hem denken. Misschien concentreerde ik me niet genoeg op het spel en verloor ik daardoor. Ons verblijf duurde een paar dagen. Later keerde ik met mijn schoonouders nog een paar keer naar het bouwvallige vakantiehuis terug.

Ik moest lang wachten voordat ik naar Nederland kon gaan. De IND diende een beslissing te nemen over mijn aanvraag voor een visum, een zogeheten machtiging voorlopig verblijf. Afshin zou dat besluit op papier toegezonden krijgen. Het was al bijna zes maanden geleden dat ik het visum had aangevraagd. Ik zat zonder werk thuis en las veel. Soms ging ik winkelen met mijn zussen en ergens thee drinken. Maar meestal had ik niets te doen. De verveling maakte me verdrietig. Mijn verdriet verdiepte zich toen Afshin me op een dag belde met het vreselijke nieuws dat de visumaanvraag was afgewezen. Hij bleek te weinig inkomen te hebben om mij naar Nederland te mogen laten komen. Ik kreeg zelf een loodzwaar gevoel van doffe ellende, maar Afshin straalde een onverschillig soort optimisme uit. “Wat moeten we nu doen?”, vroeg ik wanhopig. “Het komt goed”, zei hij, in een poging om me gerust te stellen. Hij vertelde dat hij een bezwaarschrift zou gaan indienen. Ik zou opnieuw lang moeten wachten voordat over dat bezwaar een besluit zou zijn genomen. Ondanks Afshins kalmerende woorden was het me duidelijk geworden dat onze gezamenlijke toekomst in Nederland op losse schroeven stond. Mijn geduld was inmiddels opgeraakt. Ik wilde zelf ook actie ondernemen, maar wist niet wat te doen. Afshins familie had het slechte nieuws ook vernomen. Zij vonden ook dat ik niet langer meer moest blijven wachten. Ze hadden besloten dat ik met behulp van een mensensmokkelaar naar Nederland moest reizen.

Afshins moeder liet me weten dat mijn tortelduifje niet van plan was om naar Iran te komen en in eigen land een trouwfeest te hebben. “Hier gaan we dus geen feest organiseren”, zei ze. “Je kunt je trouwjurk meenemen naar Nederland en daar feest vieren. Afshin heeft daar een paar vrienden die allemaal al zijn getrouwd. Ze kennen elkaar al jaren. Die gezinnen kunnen jou helpen om je aan te passen aan de Nederlandse samenleving.” Mijn eigen familie en mijn schoonfamilie zouden niet bij een feest in Nederland aanwezig kunnen zijn. Hun aanvragen voor een visum zouden stranden op het te lage inkomen van Afshin. Een groot feest zou het dus niet worden, zo bleek me. De fatsoensrakkerij van mijn schoonfamilie strekte zich ook uit tot adviezen over mijn uiterlijk tijdens de riskante smokkelroute naar Nederland. “Als je haar maar goed zit”, aldus hun devies. Ik werd geacht om mijn nogal dikke en stugge haar om te toveren tot de zachte, glanzende en golvende hoofdtooi van een Barbie-pop, en daarmee mijn geliefde in een staat van opperste verrukking te brengen. Want in de ogen van mijn schoonmoeder behoorde ik voor haar zo onvolmaakte zoon de perfecte vrouw te zijn. Afshin moest ten opzichte van zijn vrienden met me kunnen pronken, dat was haar boodschap, die ik als lid van een minder vermogende familie al zo vaak had moeten aanhoren. Men vond mij wel een mooie vrouw en zelfs een keurige prinses. Hoewel dus op mijn uiterlijk en mijn gedrag niet zoveel viel aan te merken, miste ik de essentiële elementen waardoor ik voldoende respect van mijn schoonfamilie zou kunnen krijgen, namelijk rijkdom en status. Het maakt niet uit of vrouwen als ik jong, vriendelijk, hoogopgeleid en aantrekkelijk zijn, toch kampen ze voortdurend met het sociale probleem van hun lage afkomst waarop ze door veel anderen worden afgerekend.

Ik ging liever niet in zee met een mensensmokkelaar. De vluchtverhalen van Iraniërs maakten me bang. Af en toe hoorde ik mensen vertellen over de afgrijselijke ervaringen van vluchtelingen en hun barre tocht door zoveel landen. Het kwam vaak voor dat hun geld en spullen werden gestolen door smokkelaars of hun handlangers, waarna ze ergens onderweg in onbekende gebieden berooid achterbleven. Ze moesten dan eerst gaan werken, soms wel jaren, om geld te verdienen en hun reis naar de vrijheid alsnog te kunnen betalen. Maar ik moest me wel afhankelijk maken van een smokkelaar, want het was volkomen onzeker of ik anders ooit nog in Nederland zou kunnen geraken. Na een maand hadden mijn schoonouders iemand kunnen regelen die voor mij een zakenvisum aanvroeg bij de ambassade van een westers land. Het zou nog een of twee maanden duren voordat het visum zou worden verstrekt. Toen mijn moeder hoorde dat mijn schoonfamilie geen trouwfeest wilde organiseren, besloot ze om dat zelf maar te gaan doen, alleen voor onze eigen familie. Een van mijn vriendinnen, die een opleiding voor schoonheidsspecialiste volgde, maakte me op. Ik droeg mijn trouwjurk in afwezigheid van mijn hele schoonfamilie. Volgens mijn moeder wensten mijn schoonouders helemaal geen geld uit te geven aan een feest. Dat Afshin niet binnen korte tijd naar Iran zou komen, gebruikten ze als smoes om op hun eigen centen te kunnen blijven zitten. “Ze kunnen toch ook een feest organiseren zonder hem?”, merkte mijn moeder verontwaardigd op.

Enige tijd voordat ik naar Nederland vertrok, sprak mijn schoonmoeder me uit de hoogte toe: “We hoeven ook geen bruidsschat van jullie familie te hebben. Jij kunt dus heel goedkoop trouwen. Jouw familie zal daar wel blij mee zijn.” Traditiegetrouw zorgt bij een huwelijk de vrouw voor de uitzet, zoals het linnengoed, het servies, de meubels, de tapijten en de kasten, dus de hele woninginrichting van het huis. De man wordt geacht om te zorgen voor de woning zelf. Maar ik moest verhuizen naar het verre Nederland, kon daarom geen spullen meenemen, en werd ontslagen van de verplichting om het huis van de tortelduifjes in te richten. Mijn moeder ontstak tegenover mij in woede over de woorden van mijn schoonmoeder. “Ze hebben helemaal niets voor jou gedaan, geen feest, niets. En dan kreeg je ook nog die geplunderde juwelendoos. Andere families zouden zo’n doos per persoon hebben gegeven, maar zij zijn zo gierig dat ze jou het minimale schenken. Maar ik wil niet dat je je later gaat schamen over ons, dus ik ga aanbieden om de helft van het smokkelgeld te betalen.” Ze belde meteen die vervelende vrouw Naseri op. “Wij stellen voor om jullie de helft te betalen van het geld dat de smokkelaar kost”, zei ze in de hoorn tegen mijn schoonmoeder. “We willen niet dat jullie je verplicht voelen om voor alle kosten op te draaien.” Toen mijn schoonfamilie het geld van onze familie had ontvangen, betaalden ze het hele bedrag aan de smokkelaar. Ik pakte langzaam mijn koffers in, met zomerkleding, boeken, cd’s, sieraden, en mijn trouwjurk. Na twee maanden kon ik met een zakenvisum op reis gaan.

De laatste dagen voor mijn vertrek voelde ik me erg gespannen. Ik stond op het punt om voorgoed naar een land te migreren waarover ik helemaal niets wist. Niemand kende mij daar, behalve Afshin, en ik sprak helemaal geen Nederlands. Al langer voelde ik de behoefte om weg te gaan uit een land vol onderdrukking en me onder te dompelen in een zee van vrijheid, zeker nu Vahid een andere liefde gevonden leek te hebben. Maar tegelijk wenste ik, zoals zoveel andere Iraniërs, dat mijn eigen land zo vrij en democratisch was dat ik geen reden had om mijn heil te zoeken in een ander land.

De smokkelaar had de vliegreis halverwege juni gepland. Op die reis had ik een jaar gewacht. Ons huis stroomde vol gasten die afscheid van me kwamen nemen. Weer hoorde ik het tiktakgeluid van de hakken van de schoenen van mijn tantes, die de trappen bestegen op weg naar de tweede verdieping van ons huis. Ze waren afgeladen met lekkernijen en cadeaus. Hoewel ze bezwaar hadden tegen mijn opvattingen en mijn manier van leven, stonden ze achter mijn keuze om te migreren. Ze begrepen dat Iran voor een westerse wildebras als ik geen geschikt land was. “Hier horen alleen gehoorzame mensen thuis”, grapten ze, op een manier die een ondertoon van ernst had.

Mijn vader, mijn moeder en mijn zussen brachten me naar het vliegveld. Dat was een reis van een uur, van het noorden van Teheran naar het zuiden. Onderweg vroeg ik mijn vader om langzamer te rijden, want ik wilde nog één keer goed de straten in me opnemen, de straten van Teheran die mij ondanks alles zo dierbaar waren. Ik wilde me zoveel mogelijk kunnen herinneren van de stad die geen stilte kende, de stad waar het bruisende geluid van mensenlevens overal hoorbaar was. Oneindig veel herinneringen wilde ik kunnen koesteren, zoals de gedachte aan de prachtige bergen in het noorden van de stad, die ’s winters met zijn besneeuwde toppen schitterend afstaken tegen de lucht. Als we die bergen ’s zomers beklommen, samen met zoveel andere jongeren, dan kwam de koelte ons heerlijk tegemoet naarmate we hoger kwamen. Als we daarna aan de afdaling begonnen, verheugden we ons op het verse fruit dat beneden op ons lag te wachten. We kochten dat fruit van de bewoners die daar een tuin hadden. Zo verdreven we onze vermoeidheid. Ook wilde ik blijven denken aan de boekhandel in het midden van de stad, die vaak stampvol studenten zat, hoewel ook de boekenvoorraad in deze winkel ernstig was aangetast door de censuur. Gelukkig vond menig student na het kopen van een boek later in de zijstraten van de boekhandel de liefde. Jonge mannen en vrouwen vulden de gecensureerde passages in de boeken aan door in het openbaar, in stille stegen, zo onopvallend mogelijk genegenheid voor elkaar te tonen. Naast de boekhandel bevond zich een muziekzaak, die naast cd’s ook traditionele muziekinstrumenten verkocht. Ook al luisterde ik vaak naar westerse muziek, toch kon ik ook genieten van de traditionele Iraanse muziek die uit de muziekzaak schalde. Goede herinneringen heb ik ook aan de aloude grote bazar in het zuiden van Teheran, aan de spiraalvormige gangen van de overdekte passages met talloze winkels, waaronder tapijtzaken. De gigantische bergen tapijten, die uit alle windstreken van Iran afkomstig zijn, lagen buiten opgeslagen. Als klanten belangstelling hadden voor een bepaald tapijt, dan moest de winkelier de erboven liggende tapijten omslaan alsof hij een boek voor reuzen aan het lezen was, totdat hij de bladzijde kon tonen waaraan de klant de voorkeur gaf. De tapijtmakers hadden maandenlang geweefd om de lege vloeren van onze huizen met een kunstwerk te kunnen bedekken. Maar onze aandacht werd inmiddels al getrokken door het geluid van de kopersmeden verderop in de bazar, die met kleine hamertjes mooie versieringen aanbrachten op grote schalen die later in de huiskamers bewonderd konden worden.

Toen we het vliegveld naderden, ontwaakte ik uit mijn dagdroom. Ik had geen flauw vermoeden over waar ik heen ging en wat daar zou gaan gebeuren. Het was alsof mijn ogen waren bedekt met een blinddoek, die verhinderde dat ik kon zien welke weg ik aflegde. Ik stond op het punt om te vertrekken naar een land dat ik alleen kon zien liggen op een wereldbol en in een atlas. “Nederland, wat is dat? Nederlanders, wie zijn dat? Hoe leven ze, hoe denken ze?”, vroeg ik me af.

Snel nam ik afscheid van mijn familie, om te voorkomen dat het voor ons allemaal emotioneel te zwaar zou worden. We hielden ons groot en probeerden niet te huilen. We zwaaiden naar elkaar en ik liep weg, in de richting van het vliegtuig, op weg naar een bestemming die me volkomen vreemd was. Toen ik in het vliegtuig zat, keek ik door het raam naar beneden, naar de huizen en daarna naar de wijken die steeds kleiner werden, tot er niets anders overbleef dan stipjes licht. Het vliegtuig vloog ook over de stad van mijn tante, waar ik op het dak van haar huis had gezeten en naar dezelfde hemel had gekeken waar ik nu doorheen reisde. Toen aanschouwde ik boven me de diamanten sterren, nu zag ik de lichten onder me liggen. Ik was nu dichter bij de sterren gekomen waaraan ik mijn verlangens had toevertrouwd. Misschien zouden ze er daarom meer rekening mee gaan houden en mijn wensen uiteindelijk in vervulling laten gaan.

Lili Irani

(Lees verder in deel 5.)