Enkele observaties over links arbeidsethos

Mijnwerker Aleksej Stachanov (1906-1977) werd Held van de Sovjet-Unie omdat hij zo hard werkte.

Linkse politiek richt zich op emancipatie, op het verzet tegen onderdrukking. Een van de oudste linkse strijdterreinen is de strijd van arbeiders tegen bazen. Bazen moeten zo veel mogelijk winst maken, en daarvoor moeten ze zo veel mogelijk controle hebben over de levens van hun arbeiders. Het arbeidsethos maakt het makkelijker voor bazen om arbeiders te controleren. Volgens dit ethos is arbeid inherent waardevol, en is hard werken een teken van een goed moreel karakter. Als mensen geloven dat het goed is om hard te werken, dan is dat vanzelfsprekend goed voor bazen. Mensen zullen om minder vrije tijd vragen, en zullen minder weerstand bieden aan disciplinering. Je zou dus verwachten dat links niets van het arbeidsethos moet hebben, toch?

In de praktijk is dat anders. In 2013 publiceerde Doorbraak een artikel over hoe het arbeidsethos veelal onkritisch is overgenomen door de linkse beweging:

Iedereen de werkvloer op, hebben linksen bijna altijd gezegd, want daar zou de macht liggen. Macht om de scherpe kantjes van het kapitalisme af te vijlen volgens de sociaal-democraten, macht om de productiemiddelen over te nemen en revolutie te maken volgens revolutionair links.”

Waar het bovengenoemde artikel een historisch perspectief bood, wil ik in dit artikel meer op het filosofische aspect ingaan. Welke aspecten van het linkse gedachtegoed maken dat linksen het arbeidsethos zo onkritisch overnemen? En hoe zorgt het kapitalistische systeem ervoor dat mensen die tegen uitbuiting zijn, zelden de deugdzaamheid van werk in twijfel trekken?

Hard werkende revolutionairen

Georganiseerde arbeidersstrijd werd vaak gedreven door ontevredenheid. Ontevredenheid over de manier waarop men moest arbeiden, hoeveel men moest arbeiden, en wat men er voor kreeg. Mensen wilden hogere lonen, betere werkcondities, meer zekerheid, en meer vrije tijd. In haar meest utopische vorm had de arbeidersbeweging echter een complete emancipatie van arbeid als doel: een wereld waarin niemand nog voor de winst van een ander hoeft te werken.

Marx voorzag bijvoorbeeld een communistische wereld waarin de productiemiddelen (dat wil zeggen: fabrieken, boerderijen, en alles dat de samenleving draaiend houdt) zo ver zijn ontwikkeld dat er met minimale inspanning voor iedereen kan worden voorzien. Daarnaast zouden de productiemiddelen algemeen bezit zijn, waardoor niemand nog een ander kan onderdrukken door basisbehoeften gegijzeld te houden. In een wereld zonder arbeidsdwang zouden mensen vrij zijn om zichzelf optimaal te ontwikkelen, om zich volledig te richten tot activiteiten die uit hun eigen wezen voortvloeien.

Maar hoe komen we daar? Voordat die utopie bereikt kan worden, moeten de arbeiders de productiemiddelen in handen krijgen. De arbeider is het revolutionaire subject: die moet de bevrijding van de mensheid bewerkstelligen door de bazen te onteigenen. De arbeider is hiertoe uitverkoren omdat die in feite alle macht in handen heeft. Bazen behouden hun macht met verdeel-en-heers politiek, beloning en intimidatie, “de wortel en de stok”. Maar arbeiders zijn uiteindelijk degenen die alles draaiend houden. Als ze zich verenigen hebben de bazen, in theorie, geen schijn van kans.

Het orthodox marxisme ziet de geschiedenis als een proces dat onvermijdelijk in het communisme zal eindigen. Het communisme is het einddoel van de geschiedenis, en alle uitbuiting die de mensheid heeft ondervonden wordt hierin gerechtvaardigd. De duizenden jaren van uitbuiting waren nodig om het communisme te bereiken. Uitbuiting schiep de moderne fabrieken die zo veel kunnen produceren, en baarde een geharde arbeidersklasse die de bazen zal kunnen onteigenen. In andere woorden: we moeten hard arbeiden, hard uitgebuit worden, zodat er ooit een wereld zal zijn zonder arbeid en uitbuiting.

De insteek van revolutionair links was vaak dat, als je bij wilt dragen aan die grote historische stroom naar het communisme, je op de werkvloer moet zijn. Dat is waar arbeiders macht kunnen opbouwen. Daarnaast maakt het disciplinerende effect van het kapitalisme ons tot goede arbeiders die uiteindelijk het communisme zullen kunnen opbouwen. Misschien, waarschijnlijk, zul je zelf nooit in die ideale communistische wereld leven. Maar het deterministische aspect van dit wereldbeeld geeft geruststelling en betekenis: je zult in ieder geval bijdragen aan die utopie die onvermijdelijk komt. Je leeft met de stroom van de geschiedenis mee, in plaats van ertegenin.

Revolutionairen adopteerden het arbeidsethos omdat ze geloofden dat arbeid de stroom van de geschiedenis richting het communisme aandrijft. Daarnaast is het simpelweg enorm hard werk om een revolutie te laten gebeuren. Leden van succesvolle revolutionaire organisaties waren harde werkers die hard werk belangrijk vonden. Organisaties die erin slaagden om aan de macht te komen, waren tevens enorm hiërarchisch: om de macht te kunnen grijpen moesten ze in feite beter zijn in wat de staat doet, dan de staat zelf was. En zodra ze de touwtjes in handen hadden, verspreidden ze hun opvatting over arbeid en discipline natuurlijk onder de bevolking.

Personeelschef van BV Nederland

Tot zover het arbeidsethos van revolutionaire socialisten. Hoe zit het met het arbeidsethos van partijen en organisaties die zich links noemen, en binnen het kader van de parlementaire democratie willen werken?

Van rechts-liberale politici verwacht je dat ze het arbeidsethos prediken, omdat het kapitalisme baat heeft bij een populatie die graag wil werken. Maar zoals de arbeidsdwangbode al aankaartte, “het zijn echter meestal de progressieve politici (GroenLinks/PvdA), vakbonden, ngo’s, wetenschappers en ondernemers die met concrete voorstellen komen om baanlozen verder te disciplineren en nuttig te maken voor het kapitaal”. Het was bijvoorbeeld de PvdA die dwangarbeid voor baanlozen heeft ingevoerd. Het sentiment was dat werken (zonder loon) beter is voor een mens dan “achter de geraniums zitten”.

Iedereen in de Tweede Kamer lijkt ervan overtuigd dat arbeid goed is, goed voor een mens en nodig voor de samenleving, en dat iedereen die kan arbeiden in principe ook zou moeten arbeiden. In dit opzicht verschillen linkse en rechtse partijen weinig van elkaar. Het verschil ligt voornamelijk in de wijze waarop men de bevolking aan het werk wil zetten. Rechts wil dat doen op een wijze die zo gunstig mogelijk is voor bazen, en links op een manier die arbeiders iets meer rechten en zekerheden geeft. Maar nooit wordt de heiligheid van arbeid zelf in twijfel getrokken.

Hoe komt dat? In de eerste plaats omdat het parlement de functie heeft om het kapitalistische systeem te managen, en zich vooral met de details hiervan bezighoudt. Het parlement is geen plek voor filosofische discussies die de meest fundamentele aannames van het systeem in twijfel trekken. Als iemand in de Tweede Kamer het idee zou uiten dat arbeid niet goed is, dan zou diegene waarschijnlijk belachelijk worden gemaakt. Vervolgens zou dat spektakel juist als pro-arbeidsethos propaganda worden ingezet.

Het is sowieso erg onwaarschijnlijk dat een politicus of een partij met anti-arbeidsethos opvattingen in de Tweede Kamer zou belanden. We kunnen ons een partij voorstellen die begint met anti-arbeidsethos opvattingen, maar naarmate de partij groeit, zullen zulke idealen verwateren. De meeste actieve leden zullen, zoals bij elke politieke partij die iets voorstelt, tot de middenklasse behoren. Mensen met carrières en comfortabele inkomens voelen de oppressie van arbeid een stuk minder intens, zijn waarschijnlijk ergens wel trots op wat ze bereikt hebben, en zullen dus minder reden hebben om het arbeidsethos te willen ondermijnen.

Uiteindelijk kun je het kapitalistische systeem alleen beheren als je in de logica van het systeem denkt. Anders spuugt de machtszetel je weer uit. Dat is waarom linkse partijen die willen meebesturen, zich tevreden moeten stellen met een rol als “personeelschef” van BV Nederland. Zulke partijen die arbeidersbelangen vertegenwoordigen, maar niet tegen arbeid zelf zijn, vervullen in zekere zin een belangrijke rol voor het systeem. Ze zorgen er namelijk voor dat arbeiders niet te ontevreden worden en aan het systeem zelf gaan twijfelen.

Vakbonden en activisten

Dan zijn er nog linkse en links-gerelateerde organisaties die niet onmiddellijk het kapitalisme omver willen werpen, maar ook buiten de parlementaire partijpolitiek werken. Hoe leeft het arbeidsethos in die kringen?

Vakbonden zijn een belangrijk voorbeeld uit deze categorie. De macht van vakbonden komt uit ledentallen: in de eerste plaats vanwege de contributie die leden betalen, maar ook omdat er (in theorie) altijd met stakingen gedreigd kan worden om betere arbeidscondities af te dwingen. Voor die tweede vorm van macht wil de vakbond natuurlijk zoveel mogelijk leden die werken, die eventueel tot staken zouden kunnen worden opgeroepen. De vakbond ziet zichzelf als een organisatie voor arbeiders, en niet zozeer voor iedereen die tot de arbeidersklasse behoort. Dit uit zich nogal eens in een zekere verheerlijking van arbeid en arbeiderschap.

Linkse activisten die buiten de bond werken, hebben misschien de vrijheid om zich van die ideologie te ontdoen. Maar het is enorm hard werk om met activisme iets concreets te bereiken, zonder de steun van instituties zoals de vakbond. Als je als activist tegen het arbeidsethos bent, moet je je wel kapot werken om gehoord te worden, om iets gedaan te krijgen. Dit vormt een paradox: als je tegen het arbeidsethos probeert te vechten, loop je grote kans om het in jezelf te doen opwellen.

Daarnaast, als activist moet je ook huur betalen. ‘Ga toch werken’, roepen voorbijgangers nogal eens naar demonstranten. Veel activisten reageren dan defensief dat ze al een baan hebben. Maar als je tegen uitbuiting bent, zou het misschien zou het meer op z’n plaats zijn om met ‘waarom?’ te antwoorden.

Vermeldenswaardig zijn ook bewegingen die zich op andere vormen van emancipatie richten, want ook die nemen het arbeidsethos vaak onkritisch over. De feministische beweging, bijvoorbeeld, richt zich op emancipatie van het patriarchaat. Een belangrijk doel van de feministische beweging was vaak om vrouwen in materiële zin minder afhankelijk van mannen te laten zijn. Vrouwen moesten hard werken en carrière maken, en ze moesten gelijke kansen op de arbeidsmarkt krijgen, zodat ze niet in de rol van afhankelijke huisvrouw werden gedrukt. Echter, het kapitalisme produceert niet genoeg middenklasse banen. Zulk ‘arbeidsethos-feminisme’ kan voor slechts een kleine groep vrouwen enige emancipatie verwezenlijken. Want de meeste mensen, dus ook de meeste vrouwen, moeten in slecht betaalde baantjes werken, of baanloos zijn.

Conclusie

De noodzaak om te arbeiden voor de winst van een ander is iets dat het overgrote deel van de mensheid onderdrukt. Het is een vorm van oppressie die zo normaal is dat we het meestal niet eens als oppressie ervaren, maar simpelweg als de manier waarop de wereld werkt. Ons wordt verteld, en we vertellen onszelf, dat arbeid goed is, goed voor onszelf en voor de samenleving, zelfs als het niet leuk is. Dat is het arbeidsethos. Het arbeidsethos rechtvaardigt de oppressie, maakt dat we het niet als oppressie ervaren.

Linkse politiek richt zich tegen oppressie. Soms strijden linksen om de oppressie van arbeiders te verlichten, en soms voor een wereld waarin arbeid helemaal niet meer bestaat. In beide gevallen nemen ze het arbeidsethos vaak over, of ze het nu doorhebben of niet. En hierdoor lopen ze grote kans om het systeem, waar ze in theorie tegen proberen te strijden, alleen maar te versterken of te recreëren. 

Karl