Hoe het nieuwe beeld van koloniale schurk Van den Bosch wanhopig verdedigd wordt

Vorige week deden wij een kleine actie tegen het beeld van Johannes van den Bosch in Frederiksoord. We hesen hem in een boevenpak. Het metalen eerbetoon aan de koloniale schurk was kort daarvoor geplaatst, en op de dag van de onthulling publiceerden wij een kritiek. Van den Bosch was bedenker en uitvoerder van het beruchte ‘cultuurstelsel’ in voormalig Nederlands-Indië dat honderdduizenden Indonesiërs de hongerdood injoeg. Hij was daarmee inspirator voor het moorddadige bestuur van Leopold II van België in Congo. Verder was hij oprichter van het beruchte koloniale leger KNIL, en niet te vergeten ontwerper van een systeem van dwangarbeid voor baanlozen en anderen aan de onderkant van de samenleving in Nederland en België. Onze ‘aankleed’-actie leidde tot een reeks reacties op onze site en sociale media. Hier een overzicht daarvan, met natuurlijk onze replieken erbij.

De meest voorkomende reactie is natuurlijk dat Van den Bosch zoveel goeds gedaan zou hebben voor de Noord-Nederlandse streek met haar koloniën, en natuurlijk voor de mensen die er heen kwamen. Hij zou er zelfs een eerste beginnetje hebben gemaakt met de sociale zekerheid en de verzorgingsstaat. Vooral sociaal-democraten lijken wat dat betreft met hem weg te lopen. En dat is niet verwonderlijk: het regime van de koloniën die hij daar stichtte, was uiterst paternalistisch, en voorafschaduwde in die zin de ideologie van de sociaal-democratie van enkele decennia later. De arbeiders werden er gedwongen te werken, en werden gecontroleerd en gedisciplineerd in alle aspecten van hun leven. Rechtgepraat werd dat destijds met een ideologie die vergelijkbaar was met de ideeën over ‘volksverheffing’ die de sociaal-democraten later ontwikkelden. En veel van de opvattingen van destijds zien we vandaag de dag weer terug bij het repressieve regime dat bijstandsgerechtigden opgelegd krijgen, en waar sociaal-democraten in politieke partijen en vakbonden vaak enthousiast aan meewerken. Waarbij aangetekend dat het leven voor de Nederlandse en Belgische arbeiders die in handen vielen van Van den Bosch onvergelijkbaar veel zwaarder was dan het bestaan van bijstandsgerechtigden die vandaag de dag aan de dwangarbeid gezet zijn.

Van onderop, vanuit de arbeiders zelf, was er toen, net als nu, veel minder waardering voor de bazen, wat de Van den Bosch-fans ons ook willen wijsmaken. Net als tegenwoordig was er toen verzet, individueel en soms ook collectief, tegen het paternalisme, tegen de vernederingen, tegen de onvrijheid. En net zoals we geen beeld willen voor de onzalige ziel die met het idee van de Participatiewet kwam aanzetten, zo willen we ook geen eerbetoon voor Van den Bosch. Hij was een soort manager avant la lettre, iemand die van bovenaf nieuwe regimes ontwikkelde. Hij behoorde tot de gegoede burgerij, de heersende klasse, en bedacht als rijke hoe losgeslagen armen efficiënter te beheersen en aan het werk te zetten waren. Precies zoals hij als witte koloniale heerser systemen bedacht om efficiënter meer arbeid en voedsel te onttrekken aan de koloniale onderdanen in Nederlands-Indië.

Maar mensen kwamen zelf naar Frederiksoord, werpen de fans van de schurk tegen. Dat was in zware tijden de enige plek waar ze onderdak, arbeid en voedsel kregen. Maar ze hadden nauwelijks een andere keus. Ze konden geen kant op, en dat was precies de bedoeling. In die context zullen sommigen openlijk dankbaar geweest zijn, maar zullen ze bijna allemaal diep in hun hart die paternalistische klootzak en zijn opzichters vervloekt hebben.

De klasse van Van den Bosch was in die periode van het vroege kapitalisme druk bezig om de maatschappelijke verhoudingen opnieuw vorm te geven. Door mensen van hun land te drijven, door zich een steeds groter deel van de arbeidsopbrengst van de nieuwe arbeidersklasse toe te eigenen, creëerde de heersende klasse zelf een categorie armen die nauwelijks nog konden overleven en die echt nergens meer heen konden. Dat was geen natuurverschijnsel, maar een logisch gevolg van de kapitalistische ontwikkelingen die zij vooruit dreven. Een klein deel van de armen werd bij wijze van experiment richting Frederiksoord gedirigeerd. Hun armoede was gecreëerd en gewild door mensen als Van den Bosch, en het is een gotspe om te doen alsof hij hen wilde steunen via initiatieven als de veenkoloniën. De bewoners waren proefkonijnen van een experiment om te kijken hoe in het nieuwe, zich ontwikkelende kapitalistische systeem, de arbeidskrachten het best gebruikt konden worden. En niet onbelangrijk: het best eronder gehouden konden worden. Zeker in tijden wanneer het aantal baanlozen toenam, was het belangrijk om dat arbeidsreserveleger onder controle, bruikbaar en stand-by te houden voor als ze weer nodig waren. Want natuurlijk lag de opstand, de revolutie, altijd op de loer. Het was het tijdperk van de grote Europese revoluties (1789, 1830, 1848, 1870) en de bezittende klasse was koortsachtig op zoek naar effectieve en goedkope manieren om hun macht en winsten veilig te stellen. Van den Bosch was in eerste en laatste instantie een anti-revolutionair en probeerde op – voor die tijd – geraffineerde wijze het streven van arbeiders naar vrijheid te beknotten.

Veel van de huidige aanhangers van Van den Bosch denken mee in de ‘liefdadigheid’-frames die hij destijds naar voren schoof. Maar stel dat wij, de mensen van onderop, tijdens zijn leven een revolutie hadden kunnen bewerkstelligen. En dat we meer dan honderdduizend notabelen (okay, zoveel waren er destijds wellicht niet eens) in kampen als Frederiksoord en Veenhuizen hadden gestopt, om hen eens op te voeden en te leren zich nuttig te maken door op het land te werken. Dan was het standbeeld er nu zeer zeker niet gekomen. Dwang is volgens de huidige dominante mores alleen acceptabel, en zelfs logisch, als die wordt opgelegd aan de mensen aan de onderkant. Het beeld is daarom een trap na tegen alle mensen die in Frederiksoord en elders in die koloniën in Nederland en België geleden hebben.

In Indonesië waren de achterliggende management-principes hetzelfde, maar de uitwerking ontzettend veel dodelijker (hoewel ook in de bossen bij Ommenschans duizenden mensen anoniem in juten zakken begraven zijn). Ook in Nederlands-Indië kwam Van den Bosch namens de Nederlandse heersende klasse uitproberen hoe de plaatselijke bevolking beter te beheersen en uit te buiten was, want de Nederlandse schatkist had dringend meer geld nodig. Het koloniale racisme maakte een nog harder en grover macro-management systeem mogelijk. Lui als Van den Bosch achtten Indonesiërs destijds geen volwaardige mensen, en dat lijken ze in de ogen van zijn huidige fans nog steeds niet. Want had hij honderdduizenden witte Nederlanders, arbeiders of anderszins, willens en wetens de hongerdood ingejaagd, dan had hij nu nauwelijks fans gehad en was vermoedelijk niemand op het idee gekomen van een standbeeld.

Veel van de mensen die op onze actie reageren, beginnen trouwens met: “Van zijn geschiedenis in ‘Indië’ weet ik niet veel, dus daar ga ik niets over zeggen, maar…” En daarmee laten ze verder gemakshalve de misdaden van Van den Bosch in Indonesië buiten beschouwing bij hun oordeel over de man en zijn verering met een beeld. Ze proberen zo zijn Indonesische misdaden effectief buiten het ‘debat’ te houden. Waren ze eerlijk en oprecht geweest, dan zouden ze zeggen: ik weet weinig van zijn geschiedenis daar, en zal me er eerst eens in verdiepen voor ik een oordeel geef over het plaatsen van een beeld. Maar wat men nu feitelijk zegt, is: wat hij daar ook gedaan heeft, dat boeit me niet. Dat hij meende in een ander land, 18.000 kilometer van huis, een verschrikkelijk regime op te kunnen gaan leggen aan de niet-witte mensen daar, dat boeit me niet. Zijn er honderdduizenden hongerdoden gevallen? Boeit me niet. En dat is precies hoe Van den Bosch en de andere koloniale heersers dachten: het lot van die ‘inferieure mensen’ daar is niet relevant voor ons beleid. Dat de mensen die reageren op onze actie alles menen te weten over de Nederlandse geschiedenis van Van den Bosch, maar dat geen van hen de noodzaak heeft gezien zich te verdiepen in wat hij in de koloniën uithaalde, getuigt op zich al van een koloniale mindset. Ze tonen zich zo geïnvesteerd in de cultus rond de koloniale schurk dat ze ook echt niet willen weten wat hij daar allemaal uitgespookt heeft.

Een van die mensen die het niet over Indonesië willen hebben, omdat hij er weinig vanaf zegt te weten, probeert toch af te doen aan de misdaden van de schurk daar. Hij stelt doodleuk dat “de vreselijke ellende van het cultuurstelsel” misschien geen “gevolg van de plannen van Van den Bosch” was, maar “van de latere uitvoering (grotendeels na zijn dood)”. Voor deze persoon is het gedwongen instellen van een grootschalig systeem van voedselroof van de boerenbevolking van een land aan de andere kant van de wereld, kennelijk op zich nog wel te billijken. Immoreel wordt het voor hem kennelijk pas als anderen dat systeem nog verergeren. Het is een beetje alsof je een pleidooi hoort om toch maar wat beelden neer te gaan zetten voor Duitse bezetters, voor de kopstukken die hier het nazi-regime installeerden, maar die persoonlijk naar verhouding nog net iets minder slachtoffers maakten. Degene die deze redenering te berde brengt, noemt zich “links” en “te groot” voor deze discussie. Het doet ons denken aan de vele linkse witte mannen die lange tijd met hand en tand de racistische karikatuur Zwarte Piet bleven verdedigen. Dat was ook zo gênant.

Je moet Van den Bosch bezien in zijn historische context, en niet beoordelen met de normen en waarden van nu”. Dat is ook een van meest gehoorde argumenten waar voorstanders van het beeld mee op de proppen komen. Zo denkt men elke kritiek op het beeld bij voorbaat onschadelijk te kunnen maken. Je kan er volgens hen voor zijn, maar niet tegen. Maar zo gemakkelijk kunnen ze zich er niet vanaf maken: het beeld is in 2022 geplaatst door fans van Van den Bosch. Vanuit hun hedendaagse normen en waarden hebben ze besloten hem te eren met een beeld. En precies zo kunnen mensen vandaag de dag ook kritiek leveren op dat vereren vanuit hún hedendaagse ideeën. En de voorstanders van verering mogen dan beweren dat mensen in zijn tijd ook vonden dat hij goede dingen deed, dat gold natuurlijk vooral voor de leden van de heersende klasse waartoe hij behoorde. In Nederland en België stribbelden zijn slachtoffers voortdurend individueel tegen, de Indonesiërs daarnaast door de geschiedenis heen ook met grote regelmaat collectief.

Geconfronteerd met onze kritiek, trekken sommigen zich terug op het standpunt dat het beeld niet is neergezet om Van den Bosch te eren, maar om ons aan zijn geschiedenis te herinneren. Dat is natuurlijk onzin. Beelden worden neergezet om te eren en niet om geschiedenis te bedrijven, en de kunstenaar en lokale officials waren daar ook heel duidelijk over. In het verlengde van dit absurde ‘geschiedenis’-argument roepen sommigen dat een pleidooi voor het weghalen van het beeld zou voortkomen uit de wens om de geschiedenis te ontkennen, om die weg te poetsen. Maar je kan het er beter over hebben, vinden ze. Iemand komt met Adriaan van Dis op de proppen, die gezegd zou hebben: “Laten we met lenigheid naar het verleden en onze voorouders kijken”, en voegt daaraan toe, “in plaats van de zwarte bladzijden uit onze geschiedenis te scheuren”. Mooi gezegd door van Van Dis. Alleen wil niemand die “zwarte bladzijden” – eigenlijk is het een heel boek! – wegdoen, en dat kan ook helemaal niet. Maar we zouden die bladzijden wel eens serieus kunnen doornemen. En besluiten dat zulke koloniale schurken niet geëerd moeten worden met een standbeeld.

De kunstenaar zelf zei ook ‘het gesprek’ over de daden van Van den Bosch te willen voeren, en ook zijn duistere kanten te hebben willen belichten via het toevoegen van drie koffieboontjes aan het beeld. Dat klinkt open, maar in werkelijkheid toont ze geen enkele interesse in de argumenten van mensen die daadwerkelijk in gesprek willen. Ze zegt letterlijk “lekker pûh” tegen critici. Er is nooit zo’n ‘gesprek’ geweest in Frederiksoord. En voordat er ook maar een begin met zo’n ‘gesprek’ gemaakt kan worden, heeft zij al eenzijdig de conclusie getrokken: Van Den Bosch was een goeie peer die geëerd dient te worden met een beeld. En dat eerbetoon heeft ze dan ook maar meteen neergeplempt. Met onze boevenpak-actie en teksten hebben wij op een ludieke manier geprobeerd een daadwerkelijk gesprek op gang te brengen, maar de kunstenaar en de andere Van den Bosch-fans weigeren daar inhoudelijk op in te gaan. Alleen als je racistisch en koloniaal denkt, en de levens van Indonesiërs niet van belang acht, of hun leed zelfs ontkent, dan kan je zo’n beeld een goed idee vinden. Als er daadwerkelijk een inhoudelijk gesprek had plaatsgevonden, waarbij anti-racisme en dekoloniale ideeën serieus genomen waren, dan was de conclusie zeer waarschijnlijk geweest dat er een beeld voor zijn slachtoffers moet komen.

Geconfronteerd met zijn misdaden in Indonesië, brengen sommigen in dat Van den Bosch zich in Suriname gekeerd zou hebben tegen de slavernij. Als dat al zo geweest zou zijn, dan zou dat op geen enkele manier zijn invoeren van het dodelijke ‘cultuurstelsel’ in Indonesië minder erg gemaakt hebben, en een standbeeld voor deze schurk verteerbaar. Zo werkt moraliteit immers niet. In werkelijkheid wilde Van den Bosch de tot slaaf gemaakten enige scholing en zorg aanbieden, wat natuurlijk heel iets anders is dan vrijheid. De schurk kwam tientallen jaren na de Franse revolutie (met haar “vrijheid, gelijkheid en broederschap”), en de slavenopstand van Haïti die daarop volgde, in ‘West-Indië’ aan en wist dondersgoed dat slavernij niet kon, dat de tot slaaf gemaakten zich verzetten. Vermoedelijk dacht Van den Bosch deze ultieme vorm van witte heerschappij nog een tijdje te kunnen rekken via enkele verbeteringen in het lot van de tot slaaf gemaakten, om hen zo beter beheersbaar te kunnen houden.

Op de website van het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) formuleert men dat zo: “Het belangrijkste resultaat dat Van den Bosch in Suriname wist te bereiken was de oprichting, tijdens zijn aanwezigheid in Paramaribo in 1828, van een Maatschappij ter Bevordering van het Godsdienstig Onderwijs onder de Slaven en Kleurlingen in de Colonie Suriname. In de praktijk betekende dit initiatief een effectieve strategie om de zwakke stemmen in Nederland vóór afschaffing van de slavernij tot zwijgen te brengen met een beroep op kerstening als voorwaarde voor emancipatie. Het politieke klimaat in Nederland veroorzaakte voor de slaven van Suriname en de Antillen een status quo, waarbij emancipatie naar een verre toekomst werd geschoven.”

Het is verder ook wel typerend voor het koloniale denken om juist een vooraanstaand lid van de witte heersende klasse, die toen al eeuwen Afrikanen in slavernij hield, te willen eren als vrijheidslievende held. Zelfs al had hij slavernij willen afschaffen, dan nog is hij niets anders dan een misdadiger die zegt met zijn misdaden te gaan stoppen. Niet echt aanleiding om hem te gaan eren. Dat er een einde kwam aan de slavernij was feitelijk de verdienste van de tot slaaf gemaakten zelf, die steeds meer verzet ontwikkelden, zo lang tot ze nauwelijks nog beheersbaar waren en het systeem simpelweg niet langer houdbaar bleek.

Wat ons vooral zal bijblijven van alle reacties op onze kritiek is hoe soepel en fantasierijk mensen kunnen redeneren als het erop aankomt hun koloniale helden te verdedigen. Hoe weinig de fans die “context, context” roepen daadwerkelijk weten van de geschiedenis van het raciale kapitalisme. En hoe weinig hun denken over Indonesiërs werkelijk verschilt van dat van hun koloniale held.

Eric Krebbers