Koloniale wetenschapper bagatelliseert slavenhandel

"De meeste slavenreizen verliepen niet wreed maar normaal"
De Nederlandse slavenhandel was minder wreed dan vaak wordt gedacht, want de transatlantische overtocht per slavenschip verliep meestal “normaal”. Aldus historicus Henk den Heijer in een officieel praatje ter gelegenheid van zijn aanstelling als hoogleraar zeegeschiedenis aan de Leidse universiteit. Met dat standpunt betoont hij zich een aanhanger van de in Nederland helaas dominante stroming van het wetenschappelijke kolonialisme, net als zijn beruchte collega Piet Emmer.

Den Heijer is het prototype van een wetenschapper die meent dat hij zorgvuldig, strikt neutraal en waarheidsgetrouw feiten verzamelt en dat hij daarbij zijn gevoelsleven zoveel mogelijk uitschakelt. Hij verwijt diverse Britse en Amerikaanse slavernijdeskundigen dat zij zich wel laten meeslepen door hun emoties. Ze zouden “dezelfde retorische wapens” gebruiken “als twee eeuwen eerder” in de strijd om de afschaffing van de slavenhandel. “Dezelfde morele verontwaardiging spreekt uit hun werk.” Den Heijer stelt dat hij in zijn onderzoekswerk niet als een rechter over de geschiedenis wil oordelen. Hij verzint voor zichzelf de positie van een persoon die boven de partijen zou staan, zogenaamd zonder een persoonlijke mening uit te spreken.

Maar juist koloniale wetenschappers als Den Heijer worden geleid door gevoelens die helemaal niet zo weledelgeleerd blijken te zijn. Achter hun façade van koele rationele betogen schuilt namelijk een beerput van eigenwaan, chauvinisme en vaderlandsliefde. Hun onderzoek wordt gekenmerkt door de vooropgezette partijdigheid om het gruwelijke koloniale verleden van Nederland zoveel mogelijk te verdonkeremanen, te verdoezelen, minder erg te maken of zelfs om te toveren tot achtenswaardige daden van beschaving en vooruitgang. “Zo vreselijk als wordt beweerd was het niet” en “Het wordt tijd voor een genuanceerd beeld over het Nederlandse kolonialisme”, dat is de dogmatische vooringenomenheid van dit soort wetenschappers. Westers superioriteitsdenken en nationalistische onderbuikgevoelens staan aan de basis van hun onderzoek en doordrenken het.

Cruiseschepen

Om gezichtsverlies in de geleerde witte mannenwereld te voorkomen moet ook Den Heijer de schijn ophouden dat hij zich op “de feiten” baseert. Maar dat vormt een probleem, want historische schriftelijke bronnen over het leven aan boord van slavenschepen zijn behoorlijk zeldzaam. Toch hebben in de achttiende eeuw diverse ooggetuigen hun ervaringen aan het papier toevertrouwd. Het gaat daarbij vooral om ervaringsdeskundigen die eerst aan de verkeerde kant stonden door slaven te vervoeren en te verhandelen, maar later de pleitbezorgers werden van de abolitionistische beweging in Groot-Brittannië. Dat is belangrijk bewijsmateriaal, zou men zeggen. Niet volgens Den Heijer, die zichzelf de opdracht lijkt te hebben gegeven om het onderdrukkende karakter van het Nederlandse kolonialisme te bagatelliseren. Volgens hem is het aantal publicaties van die ooggetuigen te klein om wetenschappelijk representatief te zijn. “Het gebrek aan bronnen, die bovendien nogal eenzijdig zijn, maakt het voor onderzoekers lastig om inzicht te krijgen in wat zich werkelijk aan boord van Britse slavenschepen heeft afgespeeld.”

Nu zou men Den Heijer nog het voordeel van de twijfel kunnen geven en hem de gelegenheid kunnen bieden om met bewijsmateriaal te komen waaruit onomstotelijk zou blijken dat het slavenvervoer vergelijkbaar was met een luxe reis in een moderne Boeing 747, zoals Emmer wel beweerde. Maar hij geeft zelf toe dat over “het gedrag van officieren en bemanningsleden, de behandeling van slaven en de condities waaronder zij van West-Afrika naar de plantagekoloniën in Amerika werden vervoerd” nauwelijks schriftelijke bronnen van ooggetuigen beschikbaar zijn. En zeker niet van de ervaringsdeskundigen die moesten lijden onder het juk van de slavernij. “De ongeletterde slaven hebben nauwelijks iets over hun ervaringen opgeschreven”, weet ook Den Heijer. Hij kan dus helemaal niet hard maken dat het allemaal wel meeviel. Maar dat deert hem niet. Terwijl hij aan de ene kant de schriftelijke bronnen over de ellende op de slavenschepen aanvalt wegens een vermeend gebrek aan representativiteit, relativeert hij zelf de gruwelijkheden van de slavenhandel op grond van nog veel minder bewijsmateriaal. De bewijzen van zijn anti-koloniale tegenstanders moeten representatief zijn, maar die van hemzelf blijkbaar niet.

Routinereizen

Maar de kritiek op dit soort wetenschappers moet ook principieel van aard zijn. Den Heijer probeert het beeld neer te zetten dat de meeste slavenreizen “normaal” verliepen. Daarbij baseert hij zich op een verslag van de transatlantische overtocht van een Frans slavenschip in de achttiende eeuw. “Tijdens die reis deed zich niets bijzonders voor: geen slavenopstand, geen buitensporig geweld of seksueel misbruik van slaven, geen grote sterfte en geen extreme weersomstandigheden. Het was een routinereis zoals er eeuwenlang velen zijn gemaakt.” Zo “normaliseert” Den Heijer de eeuwenlang voortdurende ontvoering, vrijheidsberoving en het als handelswaar vervoeren en verkopen van mensen tot de gewone gang van zaken waarover we ons echt niet zo druk zouden hoeven te maken. Want zolang het ging om “routinereizen” kon er toch niet veel aan de hand zijn, suggereert Den Heijer. Daarmee ontkent hij doelbewust dat juist “de routine” en “het normale” van de slavenhandel de kern ervan vormt. Pas wanneer hij wordt geconfronteerd met “excessen”, wil Den Heijer schoorvoetend toegeven dat slavenhandel een misdaad tegen de menselijkheid is. Zijn tegenstanders menen dat de “normale” slavenhandel op zichzelf al “het exces” is. Dat is het verschil tussen een koloniale en een anti-koloniale geestesgesteldheid.

Als het al zo was dat tijdens de transatlantische overtocht niet nog meer slaven door ziekte en uitputting stierven dan nu veelal wordt aangenomen, dan had dat een cynische kapitalistische logica. Dat weet Den Heijer ook wel. “De relatie tussen de bemanningsleden en de slaven aan boord beperkte zich tot datgene wat nodig was om de slaven in bedwang en in goede conditie te houden, zodat zij aan de andere zijde van de oceaan voor een goede prijs verkocht konden worden.” “Het normale” waarmee de historicus ons gerust probeert te stellen, betreft de keiharde alledaagsheid van een economisch systeem dat is gegrondvest op het verhuren van het lichaam en de geest van arbeiders, én op het tot handelswaar maken van mensen, ook vandaag de dag. De wereldwijde vrouwenhandel nu is tien keer zo groot als de achttiende eeuwse slavenhandel.

Ergerlijk aan Den Heijer is verder nog dat hij op grond van schaarse schriftelijke bronnen van Nederlandse slavenhalers en slavenbewakers, dus uit het kamp van de tegenstanders van slaven, meent te mogen stellen dat de Nederlandse slavenhandel gunstig afstak tegen de Britse. Hij vertrouwt volkomen op de verhalen van onderdrukkers van eigen bodem, die om de een of andere mysterieuze reden een betere inborst zouden hebben dan de Britse slavenhalers. Een treffender illustratie van de niet alleen koloniale, maar ook door en door nationalistische drijfveren van Den Heijer valt nauwelijks te bedenken. Voor hem is het mooi meegenomen dat nationalisme zich nooit hoeft te verantwoorden met voldoende statistische representativiteit.

Drijvende gevangenissen

Men zou Den Heijer terzijde kunnen schuiven als een lachwekkend anachronisme uit de ‘goede oude’ koloniale tijd. Maar dan onderschat men de invloed die dit soort wetenschappers kunnen hebben in de media en op de publieke opinie. “Het was zeker niet prettig aan boord van slavenschepen, maar vaak stierven er procentueel gezien meer bemanningsleden dan slaven”, schrijft NRC Handelsblad naar aanleiding van de aanstelling van Den Heijer als hoogleraar zeegeschiedenis. “Nederlandse slavenhandel minder wreed dan gedacht”, kopte de website van de Radio Nederland Wereldomroep. Beter zou een artikel zijn geweest met de kop “Wetenschappelijk kolonialisme hardnekkiger dan verondersteld”, waarin dan beschreven zou worden wat er zich afspeelt in het overwegend conservatieve, koloniale en nationalistische bolwerk van de Leidse universiteit.

De anti-koloniale activist Sandew Hira veegt in een reactie op Den Heijers praatje de vloer aan met de Leidse wetenschapper. “Den Heijer geeft ook een volstrekt vals beeld van het slavenschip. Zijn vergelijking van de sterftecijfers van de bemanningsleden en de tot slaaf gemaakte Afrikanen wekt de suggestie alsof het om gelijkwaardige personen gaat, waarbij de bemanningsleden er vanwege de hogere sterftecijfers slechter aan toe waren dan de Afrikanen. Maar de slavenschepen waren geen passagiersschepen, maar drijvende gevangenissen die mensen vervoerden die gevangen genomen waren. De zwarten waren geen passagiers op weg naar een normale bestemming, ze waren gevangenen op weg naar de hel! De bemanningsleden waren niet hun medepassagiers, maar hun gevangenenbewakers! En of er nou meer of minder bemanningsleden stierven als gevolg van ziekte en of er meer of minder vrouwen werden verkracht, verandert geen jota aan die verhouding.”

Volgens Hira wordt “het belachelijke karakter” van Den Heijers praatje duidelijk als zijn methode wordt toegepast op de Shoah. “Er zijn studies verschenen over treinen die Joden vervoerden naar de vernietigingskampen. In die studies is duidelijk geworden dat zonder het vervoermiddel de trein de enorme schaal van de massamoorden onmogelijk zou zijn geweest. De organisatie van het vervoer van de Joden was opgezet als een ‘normaal’ vervoer van massagoederen. De nazi’s hadden het efficiënt opgezet. De logistiek was perfect. Geen historicus zou het in zijn hoofd halen om de studie van de trein los te koppelen van het grotere plaatje: de vernietiging van de Joden in de gaskamers. En helemaal niemand zou durven beweren: als er weinig opstanden en mishandelingen waren tijdens de treinreis (en er waren weinig opstanden en mishandelingen), dan was de holocaust toch minder erg dan we tot nu toe dachten. Want iedereen ziet dat niet het transport van de Joden het wezenlijke kenmerk van de holocaust is, maar hun vernietiging.”

Verontrust wijst Hira erop dat Aspha Bijnaar, onderzoekster bij het slavernij-instituut NINSEE, de koloniale propaganda van Den Heijer alle ruimte geeft. “Het is heel makkelijk om te zeggen: ‘hij bagatelliseert maar wat’ of ‘het is maar zijn eigen visie’”, aldus Bijnaar. “Ik kan zelf niet nagaan of het klopt, maar hij is een historicus en ik neem aan dat hij er zijn argumenten voor heeft. Dus ik gooi het niet meteen weg. Het is een nuance op het onderwerp en daar moet de wetenschap voor zijn.” Volgens Hira heeft de houding van Bijnaar te maken met “de kolonisatie van de geest. Sommige zwarte wetenschappers zijn getraind in de mentaliteit van sakafasi, van nederigheid en onderdanigheid tegenover blanke vertegenwoordigers van het kolonialisme. Hun kritische denkvermogen wordt systematisch onderdrukt op de Nederlandse universiteiten.”

Harry Westerink