Afhankelijk verblijfsrecht tast zelfvertrouwen, veiligheid en autonomie van huwelijksmigranten aan

Enige tijd geleden verscheen het onderzoek “Heb geduld” (pdf), dat gaat over de betekenis van het afhankelijk verblijfsrecht in het dagelijks leven van huwelijksmigranten en hun partners. Het onderzoek is opgezet door het Platform Zelfbeschikking en Verblijfsrecht, een samenwerkingsverband van maatschappelijke en hulpverleningsorganisaties dat tot doel heeft de problemen van het afhankelijk verblijfsrecht – terug – op de agenda te krijgen.

Een migrant die naar Nederland komt vanwege een huwelijk of relatie krijgt een verblijfsvergunning met als doel “verblijf bij partner”, als de migrant en de partner tenminste aan de strenge voorwaarden voldoen. Een dergelijke vergunning wordt ook wel een “afhankelijk verblijfsrecht” genoemd, omdat die kan worden ingetrokken wanneer het huwelijk of de relatie wordt verbroken. Na enkele jaren huwelijk of relatie en verblijf in Nederland kan de migrant zelfstandig verblijfsrecht verkrijgen, zodat echtscheiding of verbreking van de relatie niet langer leidt tot intrekking van het verblijfsrecht. Nu is die termijn vijf jaar, tot 2012 was het drie jaar.

Die verlenging van de termijn is een van de aanscherpingen van het beleid in de laatste vijftien jaar. Sinds 2010 wordt ook nog eens het vereiste van inburgering gesteld als voorwaarde voor het verkrijgen van zelfstandig verblijfsrecht, behalve in situaties van huiselijk geweld. Beide maatregelen hebben vooral tot doel om het toelatingsbeleid restrictiever te maken en daarmee de komst van zogenaamde “kansarme” migranten naar Nederland te beperken.

Dominantie

Volgens de auteurs van het onderzoeksrapport, Betty de Hart, Eef Verweij en Younous Arbaoui, dient het afhankelijk verblijfsrecht gezien te worden als “een vorm van dominantie”. “Dominantie is de situatie waarin de een afhankelijk is van de ander, waarbij deze ongecontroleerde of willekeurige macht heeft over hem of haar.” De onderzoekers geven aan dat huwelijksmigranten door het afhankelijk verblijfsrecht zijn “overgeleverd aan de arbitraire of ongecontroleerde macht van hun partner, de referent. Dat die partner zijn of haar macht niet in negatieve zin gebruikt, is niet relevant; huwelijksmigranten kunnen daar immers niet van uitgaan en ook de welwillende referent kan overgaan tot machtsuitoefening wanneer de relatie met spanningen te maken heeft.”

En zelfs als de huwelijksmigrant niet wordt mishandeld, maar juist door de partner wordt gesteund, dan nog blijft de situatie van het afhankelijk verblijfsrecht ongewenst. “Die steun en hulp kan de afhankelijkheid van huwelijksmigranten verder bestendigen. Het verlies van verblijfsrecht blijft bovendien als een zwaard van Damocles boven het hoofd van huwelijksmigranten hangen. Fatima Ballah van het Platform Zelfbeschikking en Verblijfsrecht vergelijkt het afhankelijk verblijfsrecht met de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw, die tot 1956 in het Nederlands recht was vastgelegd, ons inziens een terechte vergelijking. Deze handelingsonbekwaamheid maakte de vrouw in vergaande mate afhankelijk van haar echtgenoot; het betekende dat getrouwde vrouwen hun man om geld moesten vragen en toestemming nodig hadden als ze bijvoorbeeld kleding of apparaten wilden kopen. Ook konden ze geen verzekeringen afsluiten of geld van de bank halen en konden ze zonder zijn toestemming niet werken.”

Culturalisering

Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw hebben organisaties van migrantenvrouwen en vrouwenopvang gestreden voor de invoering van een onafhankelijk verblijfsrecht voor huwelijksmigranten. Dat doel werd niet bereikt, maar de aanhoudende campagnes brachten wel belangrijke verbeteringen in hun verblijfspositie. Die versoepelingen werden mede mogelijk gemaakt doordat in het maatschappelijke en politieke debat werd verwezen naar de patriarchale structuren in de landen van herkomst en naar het geweld waarvan vrouwen in bepaalde, vooral islamitische, culturen het slachtoffer werden. Er vond een culturalisering van de problematiek van huiselijk geweld plaats, wat inhield dat huiselijk geweld vooral aan bepaalde migrantengroepen werd toegeschreven. In de loop van de jaren negentig en zeker na 2000 kwam er naast een keihard uitsluitingsbeleid een steeds dwingender integratiebeleid op gang, waarvan de plicht tot inburgering een van de voornaamste pijlers was. Die inburgeringsplicht is ook gaan gelden als voorwaarde voor het verkrijgen van een permanente verblijfsvergunning na het afhankelijk verblijfsrecht, behalve dus in gevallen van huiselijk geweld. Aanvankelijk leidde de culturalisering en genderstereotypering van de positie van migrantenvrouwen tot versterking van hun rechtspositie, maar door de verbinding met het dwingende integratiebeleid leidde dat later juist tot een verslechtering van hun rechtspositie. Zowel bij de versterking als bij de verslechtering van hun rechtspositie speelde paternalistische en racistische beeldvorming over migrantenvrouwen dus een grote rol.

Het Nederlandse beleid rond huwelijksmigranten is onvoldoende in overeenstemming met het internationale recht dat zich heeft ontwikkeld richting een betere bescherming van migrantenvrouwen met afhankelijk verblijfsrecht. Die verblijfsvergunning is volgens de onderzoekers niet in lijn met het VN-Vrouwenverdrag, “omdat het een materiële ongelijkheid veroorzaakt tussen de referent en de huwelijksmigrant, terwijl verdragsstaten juist verplicht zijn om ongelijkheid tussen mannen en vrouwen tegen te gaan.” Verder bepaalt het zogeheten Istanboel Verdrag nadrukkelijk dat onder huiselijk geweld ook economisch geweld valt. En de mogelijkheden in dat verdrag om huiselijk geweld aan te tonen of aannemelijk te maken zijn ook veel ruimhartiger dan in de Nederlandse regels en praktijk, waarbij aangifte doen bij de politie nogal centraal staat. Maar vrouwen met afhankelijk verblijfsrecht durven vaak geen aangifte te doen van dat geweld, uit angst voor hun partner. “Ik was heel erg bang voor hem”, zo vertelt een van de vrouwen die voor het onderzoek werd geïnterviewd. “De angst heeft mij weerhouden. Ik ben er zeker van dat als ik tijdens de relatie aangifte had gedaan, dat hij mij zou vermoorden. Want daar dreigde hij ook mee.”

De onderzoekers besteden ook aandacht aan de hulpverlening en informatievoorziening aan huwelijksmigranten na het verbreken van het huwelijk of de relatie. De opvang van migrantenvrouwen met afhankelijk verblijfsrecht die het slachtoffer zijn van huiselijk geweld, verloopt al jarenlang moeizaam. Uit meerdere rapporten van de Nationale Ombudsman en uit ervaringen van maatschappelijke organisaties blijkt dat Veilig Thuis, de nationale hulpverlenende overheidsinstantie bij huiselijk geweld, flink tekort schiet. Het komt voor dat mishandelde vrouwen geen opvang krijgen, omdat ze geen verblijfsrecht (meer) hebben. Ook is er een groot structureel tekort aan opvangplekken, zodat het criterium “acute situatie”, dat wordt gehanteerd om in aanmerking te komen voor opvang, zeer beperkt wordt geïnterpreteerd. De hulpverleners van vrouwenopvangcentra leggen daarbij te veel de nadruk op de veronderstelde zelfredzaamheid van de slachtoffers van huiselijk geweld.

Poortwachter

In totaal interviewden de onderzoekers 21 personen: acht vrouwelijke en vier mannelijke huwelijksmigranten, en vier vrouwelijke en vijf mannelijke partners. “We wilden niet alleen met migrantenvrouwen praten, maar ook met migrantenmannen, nareizigers en LHBT-ers.” Ook werden er interviews gehouden met maatschappelijke organisaties en vreemdelingenrechtadvocaten. Zeven van de geïnterviewde huwelijksmigranten hadden te maken met een of meerdere ernstige vormen van geweld, zoals onthouden van geld, controlerend gedrag, dwang en dreiging, vernedering, mishandeling, verkrachting en gedwongen achterlating.

Het afhankelijk verblijfsrecht geeft de partner een machtsmiddel in handen. Volgens Amerikaans onderzoek komt het in veertig procent van de gevallen voor dat partners dreigen om de migratie-autoriteiten te bellen, de huwelijksmigrant te laten uitzetten, de verblijfsaanvraag in te trekken, zich te mengen in de naturalisatieprocedure of de kinderen weg te nemen. De partner vervult daarbij de rol van poortwachter die voor de huwelijksmigrant de toegang tot Nederland bepaalt. De partner regelt de aanvraag van de afhankelijke verblijfsvergunning en de huwelijksmigrant heeft weinig zicht op de procedure. De partner heeft ook een informatiemonopolie en is richting de IND verantwoordelijk voor de documentatie die tijdens de procedure moet worden aangeleverd. Een huwelijksmigrant vertelt daarover: “Ik weet helemaal niets, ik heb geen idee wat er gedaan is. Hij deed alles, ik hoefde alleen een cursus te doen. Nederlands, voor de inburgering. Voor de rest weet ik niet wat er gedaan is. Het enige waar ik mee te maken had, was de afstand tussen waar ik woonde en waar ik Nederlandse les volgde.”

Ook mannen met afhankelijk verblijfsrecht kunnen geconfronteerd worden met een partner die dreigt met uitzetting. “Mijn ex-vriendin begon in die periode dingen te zeggen, bij wijze van grapje: als je het niet doet zoals ik wil dat je het doet, zal ik je terug sturen naar Venezuela. Oh wow. Oké. Ik begrijp dat het een grapje is, maar dat is toch… Vanaf dat moment begon ik me kwetsbaar te voelen. Want ook al bedoelde ze het als een grapje, in feite zou het haar niet meer dan een brief kosten of een telefoontje om de IND te informeren dat de relatie uit was. En dan zou ik weg moeten. Dus ik begon de druk te voelen, begrijp je?” Uit dit soort ervaringsverhalen blijkt hoezeer het zelfvertrouwen, de veiligheid en de persoonlijke autonomie van huwelijksmigranten wordt aangetast door hun verblijfsrechtelijke afhankelijkheid.

Hindernissen

Uit de kwantitatieve gegevens van het onderzoek blijkt dat naturalisatie tot Nederlander en de Chavez-verblijfsvergunning op grond van de zorg voor een Nederlands kind voor huwelijksmigranten veel belangrijker zijn dan de vergunning tot voortgezet verblijf op grond van huiselijk geweld. Die laatste vergunning werd in de onderzochte periode van 2013 tot 2020 niet meer dan gemiddeld 180 keer per jaar aangevraagd. “Huwelijksmigranten hebben ongelijke toegang tot de diverse vormen van voortgezet verblijf, op grond van nationaliteit, gender en sociaal-economische achtergrond”, aldus de onderzoekers. “Allereerst is gezinshereniging, gezien het restrictieve migratiebeleid, veelal de enige mogelijkheid voor paren om samen in Nederland te wonen, zelfs als zij graag anders zouden willen. Dat betekent dat de afhankelijkheid van het verblijfsrecht niet een keuze van paren is, maar een gevolg van het restrictieve migratiebeleid. Vervolgens maken de meeste huwelijksmigranten, ook als zij hebben gedaan wat het beleid van hen verwacht (de taal geleerd en werk gevonden) bij verbreking van de relatie binnen de periode van vijf jaar praktisch geen kans op voortgezet verblijf. Zelfs al hebben ze werk, ze zullen er veelal niet in slagen op grond van die arbeid een verblijfsrecht te krijgen. Dat is alleen anders voor bepaalde nationaliteiten (Amerikanen, Turken) en hoger opgeleide kennismigranten met een inkomen boven een bepaalde norm bij een erkend werkgever. Met andere woorden: hun participatie en zelfredzaamheid helpt de meeste huwelijksmigranten in verblijfsrechtelijk opzicht niet verder. De extra bescherming die het voortgezet verblijf ooit beoogde te bieden, is met de invoering van het inburgeringsvereiste in 2010 en de verlenging van de termijn van drie naar vijf jaar in 2012 goeddeels weggenomen.”

Alleen in geval van huiselijk geweld kan dat anders liggen, maar ook daar doemen een heleboel hindernissen op: “Een uitzondering is alleen mogelijk op grond van schrijnendheid gebaseerd op eenduidig slachtofferschap. Wie de partner verlaat voordat daadwerkelijk tot huiselijk geweld is overgegaan, wie een beroep heeft kunnen doen op het sociale netwerk en geen opvang nodig heeft, heeft minder kans op voortgezet verblijf op grond van huiselijk geweld. Het gevaar is dat zo onbedoeld het genderspecifieke beleid leidt tot een voortdurende reproductie van verhalen van slachtofferschap van migrantenvrouwen en daderschap van migrantenmannen op basis van etniciteit, die geen recht doet aan de agency en diversiteit van ervaringen van huwelijksmigranten en referenten.”

Harry Westerink