Onderzoekers schaffen term “Bersiap-periode” af in boek over koloniale oorlog tegen Indonesië

De voorkant van het boek 'Het Geluid van Geweld'. Op de voorkant staan twee mannen met speren.

Het geluid van geweld” is een van de resultaten van het vier jaar durende en inmiddels afgeronde onderzoek “Onafhankelijkheid, dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950”. Het boek, geschreven door de onderzoekers Esther Captain en Onno Sinke, maakt deel uit van een flinke stapel dikke pillen over tal van aspecten van de koloniale oorlog van Nederland tegen Indonesië en de onafhankelijkheidsstrijd van de Indonesiërs, net na de Tweede Wereldoorlog. Van meet af aan is door dekoloniale activisten en anderen forse kritiek geleverd op de fundamenten van het onderzoeksprogramma, dat werd uitgevoerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD). Die kritiek van onderop is in onderzoekskringen grotendeels genegeerd, weggewuifd en terzijde geschoven, maar argumenten, standpunten en feiten die de kritiek ondersteunen, sijpelen desondanks toch af en toe door in “Het geluid van geweld”.

Bij aanvang van het onderzoek in 2017 publiceerden Jeffry Pondaag, voorzitter van stichting Comité Nederlandse Ereschulden (KUKB), en Francisca Pattipilohy een open brief (in 2019 gevolgd door een tweede open brief) waarin ze een grote hoeveelheid bezwaren opsomden tegen het onderzoek. De brief werd mede ondertekend door een flink aantal individuen en organisaties, waaronder Doorbraak, dat indertijd ook een kritische flyer over het onderzoek verspreidde. De kritiek is ruim vier jaar later nog steeds relevant en houdt in kort bestek onder meer in:

  • Er is sprake van belangenverstrengeling en van “de slager keurt zijn eigen vlees”. Een van de drie betrokken onderzoeksinstituten, het NIMH, heeft niet alleen meegewerkt aan het onderzoek, maar ook de Nederlandse staat ondersteund bij de rechtszaken die stichting KUKB samen met Indonesische slachtoffers van de koloniale oorlog heeft gevoerd tegen de staat. Daar komt bij dat de regering grote invloed heeft gehad op de onderzoeksopzet.
  • De term “extreem geweld” vormt de rode draad van het onderzoek, maar 350 jaar kolonialisme op zich wordt niet benoemd als geweld. Door te focussen op “extreem geweld” tijdens de koloniale oorlog na de Tweede Wereldoorlog wordt onder tafel geveegd dat kolonialisme als zodanig extreem gewelddadig is. Bovendien weegt de term juridisch minder zwaar dan “oorlogsmisdaden”, waardoor de staat minder hoeft te vrezen voor schadevergoedings- en andere procedures.
  • Er is sprake van eurocentrische oriëntatie en het aan de zijlijn plaatsen van belangenorganisaties van Indonesische slachtoffers van de koloniale oorlog (en hun nabestaanden). In de maatschappelijke klankbordgroep die het onderzoek begeleidde, ontbrak de deelname van stichting KUKB en andere organisaties die opkomen voor de belangen van de meer dan 100.000 Indonesiërs (en hun nabestaanden) die stierven als gevolg van de oorlog die de Nederlandse staat was begonnen. De klankbordgroep bestond uit vertegenwoordigers van de machtige Indië-lobby, die opkomt voor de belangen van Nederlanders, Indo-Nederlanders en anderen die subjectief of objectief aan de kant van koloniaal Nederland stonden in de strijd tegen de Indonesiërs. Het is nog steeds een publiek geheim dat de rechtszaken van KUKB tegen de Nederlandse staat de aanleiding vormden om het onderzoek te starten. En het is dan ook bijzonder wrang dat Pondaag en zijn KUKB gedurende het hele onderzoek buitenspel zijn gezet.
  • Het standpunt “waar twee vechten, hebben twee schuld” is koloniale hypocrisie. De machtsverhoudingen tussen kolonisatoren en gekoloniseerden is structureel onrechtvaardig en ongelijkwaardig. De eerste fase van de Indonesische revolutie, die begon met het uitroepen van de onafhankelijkheid op 17 augustus 1945, moet niet worden aangeduid met de koloniale term “Bersiap-periode”. Want dat veronderstelt foutief dat tijdens die eerste fase de Indonesiërs alleen daders waren en geen slachtoffers, en dat alleen de (Indo-)Nederlanders slachtoffers waren en geen andere bevolkingsgroepen.

Aangifte

“Het geluid van geweld” gaat over die eerste fase van de Indonesische revolutie, van 1945 tot 1946. De deelstudie bevat naast een inleiding en een voorgeschiedenis ook hoofdstukken over “confrontaties” en “doorwerking”, en tot slot een afsluiting. Wie het boek gaat lezen en de kritiek op de onderzoeksopzet in ogenschouw neemt, vraagt zich af of en in hoeverre de onderzoekers Captain en Sinke afstand zullen nemen van de term “Bersiap-periode”. In het begin van het boek wordt al duidelijk dat zij zich zeker wel wat hebben aangetrokken van de toenemende kritiek op die term: “In dit boek hebben wij in onze analyse niet de tot voor kort meer gebruikelijke term ‘bersiap’ als overkoepelend begrip gekozen, omdat wij deze minder geschikt vinden als aanduiding van het brede spectrum van geweld in de eerste fase van de Indonesische revolutie. Ten eerste heeft het woord in de Nederlandse geschiedschrijving en herinneringscultuur lange tijd een invulling gekregen als aanduiding van vooral raciaal of etnisch gemotiveerde gruwelijkheden tegen met name Nederlanders, Indo-Europeanen en Molukkers. En hoewel etniciteit zeker een van de factoren is geweest in het geweld, laat onze studie zien dat een dergelijke enkelvoudige uitleg ontoereikend is.”

De onderzoekers vervolgen voorzichtig en wat al te behoedzaam met: “Ten tweede leidt het gebruik van een woord uit de Indonesische taal mogelijk (onbewust) af van dat brede perspectief, omdat de term allicht associaties oproept met gewelddadige acties van uitsluitend Indonesische zijde. Om die reden spreken wij in verband met deze periode liever van de eerste (of vroegste) fase van de Indonesische revolutie. Hiermee willen we, ten derde, aangeven dat deze periode historiografisch gezien moet worden beschouwd als een integraal onderdeel van de Indonesische revolutie en niet als een afzonderlijk onderdeel in de geschiedenis.”

Daarmee geven de onderzoekers, misschien zonder het te willen, steun aan Pondaag en zijn stichting KUKB, die begin 2022 aangifte deed tegen het Rijksmuseum wegens het gebruik van de racistische term “Bersiap-periode” in de tentoonstelling “Revolusi! Indonesië onafhankelijk”. In eerste instantie werd de aangifte geseponeerd, wat volgens KUKB bewijst hoe koloniaal het OM is. Inmiddels heeft KUKB een klachtprocedure bij het gerechtshof ingesteld om het OM te dwingen om de aangifte alsnog in behandeling te nemen.

Als argumentatie bij de aangifte voerde KUKB onder meer aan: “De term wordt gebruikt om het kolonialisme te legitimeren door te praten in de trant van: waar twee vechten, hebben twee schuld. Kolonialisme is een illegale bezetting van andermans land en daarom een fundamentele ontkenning van de mensenrechten zoals beschreven in de VN General Assembly resolutie 1514 (XV). Het woord ‘bersiap’ wist koloniale machtsverhoudingen uit door te doen alsof het om twee gelijke machten gaat en negeert daarmee deze VN-resolutie.” Zoals Pondaag al zo vaak heeft herhaald tijdens talloze bijeenkomsten en gesprekken: “Waar haalde Nederland het recht vandaan om een gebied dat achttienduizend kilometer verderop ligt als Nederlands bezit te beschouwen?”

Brandende kampongs

Captain en Sinke schrijven niet alleen in detail over de eerste fase van de Indonesische revolutie, maar maken ook een analyse van het institutionele racisme binnen de voormalige Nederlandse kolonie. “Nederlands-Indië als kolonie was een maatschappij gebaseerd op een hiërarchische indeling naar ‘ras’. Hoewel ras geen natuurlijke of biologische entiteit is, maar een constructie die historisch en veranderlijk is, kreeg het denken in termen van ‘ras’ als bestuurlijke en juridische categorie, in samenhang met onder meer sekse, seksualiteit, klasse, leeftijd, gezondheid, enzovoort, grote betekenis in de dagelijkse koloniale praktijk. Ras was cruciaal omdat het als hoofdcriterium gold voor de indeling van de maatschappij in meerderen, minderen en minsten.”

Het is van groot belang dat ze zo een context geven waarbinnen de koloniale oorlog plaatsvond. Die context geven ze ook aan het geweld van Nederlandse zijde tijdens die oorlog. Het keiharde optreden van Nederlandse militairen “is voor een deel te verklaren uit een lange koloniaal-militaire traditie die erop was gericht de Indonesische bevolking met veel machtsvertoon en geweld te intimideren. Al dan niet extreem geweld tegen strijdende partijen en de bevolking in haar geheel maakte ook vóór 1942 structureel onderdeel uit van de koloniale oorlogvoering in Indonesië.”

Dit soort passages in het boek roepen dan de vraag op waarom die term “extreem geweld” als een leidend frame door heel het onderzoek moet lopen. “Al dan niet extreem geweld”, wat is de zin van die indeling en van dat onderscheid? Wat is eigenlijk “extreem geweld” en waarin verschilt het van ander geweld? Daarover wordt in “Het geluid van geweld” geen uitleg gegeven. Als het kolonialisme op zich al extreem gewelddadig is, hoe valt een dergelijk onderscheid tussen “geweld” en “extreem geweld” dan nog met goed fatsoen te handhaven? Zou het de bedoeling zijn om te doen alsof dat “extreme geweld” uiteindelijk toch niet meer dan een uitzondering is geweest? Zou die term soms het nieuwe verhullende jargon moeten gaan vormen, ter vervanging van het begrip “excessen” waarmee sinds de publieke onthullingen van de veteraan Joop Hueting in 1969 alle opeenvolgende regeringen de koloniale oorlog met de mantel der liefde hebben bedekt? En waarom gebruiken de onderzoekers niet de term “structureel geweld” om net als Rémy Limpach in zijn baanbrekende boek “De brandende kampongs van generaal Spoor” aan te geven dat de Nederlandse staat zich via zijn militaire, politieke en bestuurlijke apparaat in Indonesië stelselmatig schuldig heeft gemaakt aan moord, marteling, verkrachting, plundering, brandstichting en roof?

Rechtvaardiging achteraf

Na een uitgebreid onderzoek zijn Captain en Sinke tot de zeer waarschijnlijke conclusie gekomen dat het aantal doden aan Nederlandse kant als gevolg van Indonesisch geweld in de periode 17 augustus 1945 tot 31 maart 1946 uitkomt op bijna 6.000. Volgens een andere waarschijnlijke conclusie zijn tijdens de hele koloniale oorlog zeker 100.000 Indonesiërs omgekomen door militair geweld van Nederlandse kant. Rond die 6.000 doden heeft de Indië-lobby een omvangrijke herinneringscultuur opgebouwd, met een infrastructuur van monumenten, evenementen en publicaties. Maar rond de 100.000 Indonesische doden heerst de stilte van het graf. Er bestaat in Nederland geen enkel monument of ander herdenkingsteken om deze slachtoffers in herinnering te houden en te erkennen dat Nederland met het voeren van de koloniale oorlog aan de verkeerde kant van de geschiedenis stond.

Al tijdens de Tweede Wereldoorlog, terwijl Japan vanaf 1942 tot aan 1945 Indonesië had bezet, lag er bij de Nederlandse regering het plan klaar om na de oorlog Indonesië te gaan heroveren en herbezetten. Zo werd dat in militaire kringen ook letterlijk genoemd. Men wilde de zogenaamde goede oude tijd van het kolonialisme gaan voortzetten en de Indonesische bevolking nog meer gaan onderdrukken, uitbuiten en uitzuigen. Sinds de jaren 80 en 90 heeft de Indië-lobby de term “bersiap” ingezet “als rechtvaardiging achteraf”, zoals Captain en Sinke schrijven, voor de verschrikkelijke koloniale oorlog die Nederlandse machthebbers begonnen net nadat de bezetting van het eigen land door nazi-Duitsland achter de rug was. “De Bersiap-periode, aanvankelijk alleen bekend binnen een relatief kleine ervarings- en herinneringsgemeenschap, is mede door de betrokkenheid van de volgende generaties kinderen en (achter)kleinkinderen, een inmiddels vaste doch betwiste term in de Nederlandse geschiedschrijving en het publieke debat over de onafhankelijkheidsoorlog in Indonesië geworden.” Het wordt de hoogste tijd om eindelijk eens een erkennings-, herdenkings- en herinneringscultuur te gaan opbouwen rond de 350 jaar lange smerige koloniale bezetting, plundering, onderdrukking en uitbuiting van Indonesië door de roofstaat aan de Noordzee.

Het geluid van geweld. Bersiap en de dynamiek van geweld tijdens de eerste fase van de Indonesische revolutie, 1945-1946”, Esther Captain en Onno Sinke. Uitgeverij: Amsterdam University Press, € 29,99. ISBN: 9789463726788.

Harry Westerink