Verdeeld, dogmatisch en diffuus: een impressie van radicaal Amerika op het Left Forum

Banner.
Banner.
Ze hebben nog het meeste weg van de Jehova’s getuigen die je dikwijls aantreft in de New Yorkse metrostations. Vanachter hun stalletjes brengen spartakisten, een enkele maoïst en vooral veel trotskisten van uiteenlopende snit luidkeels hun krantjes en pamfletten aan de mens. Nog voordat ik goed en wel binnen ben, is dat mijn eerste impressie van het jaarlijkse Left Forum in New York – een grootschalige bijeenkomst van Noord-Amerika’s radicaal-links in brede zin van het woord. Uit de hele Verenigde Staten (maar vooral de westkust) komen linkse activisten, schrijvers, denkers en boekverkopers dit weekend samen om te discussiëren over de huidige staat en toekomst van hun beweging(en) in de VS. En dat zijn er veel, uiteraard – of althans: vanuit Nederlands perspectief bezien. Het Left Forum, zo verzekert menig deelnemer me, biedt waarschijnlijk het meest representatieve beeld dat men van het Noord-Amerikaanse radicaal-linkse landschap kan krijgen.

Links allegaartje

De conferentie is een allegaartje. Naar eigen zeggen huisvest het driedaagse evenement zo’n vierhonderd presentaties, panels, theateropvoeringen en filmvertoningen. Left Forum onthaalt ons op zo’n dertienhonderd sprekers. Nogal wiedes, dus, dat het festival uitblinkt in veelzijdigheid en diversiteit: een eerste oogopslag leert in ieder geval dat het publiek er inderdaad zeer divers is. Op het gebied van ras, leeftijd, cultuur en gender lijkt deze linkse beweging een stuk minder homogeen dan haar Europese evenbeeld. Maar ook op politiek vlak is de diversiteit groot, alsook de concurrentie: de bovengenoemde linkse ‘Jehova’s’ hebben hun stalletjes immers al voor de toegangsdeur op straat opgesteld. Wie er het eerste bij is, zo lijkt men te vooronderstellen, heeft de grootste kans om bekeerlingen binnen te vissen. Ook thematisch is het programma zeer gevarieerd: van recente protestbewegingen als Black Lives Matter en Occupy tot de revolutionaire avonturen van Leon Trotski; en van het Trans-Pacifisch Handelsverdrag tot de pacifistische traditie in de VS. Ook de al dan niet revolutie in Rojava en de positie van SYRIZA binnen de EU komen uitgebreid aan bod.

Nadeel is wel dat aan de feitelijke samenstelling van dat programma weinig aandacht lijkt te zijn besteed. Het heeft er alle schijn van dat ieder panelvoorstel bij voorbaat welkom was. Op zich een sympathiek principe, maar het leidt wel tot een wildgroei aan diverse Black Lives Matter- en Occupy-panels, die dus onvermijdelijk tegelijkertijd plaats moeten vinden. Het omvangrijke programma is op geen enkele manier thematisch of anderszins gestructureerd, zodat bijvoorbeeld de enige drie panels over anarchisme min of meer parallel gepland staan, en dus hun potentiële publiek onderling moeten delen. Dat er eveneens geen kwalitatieve eisen zijn gesteld, blijkt wel uit het feit dat sommige panels nauwkeurig zijn omschreven in de dikke catalogus, terwijl bij sommige andere niet veel meer wordt vermeld dan een algemene titel. En ook inhoudelijk lijkt zo’n beetje alles welkom te zijn: van Bernie Sanders’ campagne voor het Democratische presidentskandidaatschap of de revolutionaire verdiensten van kameraad Mao tot samenzweringstheorieën rond de Islamitische Staat en haar vermeende relaties met Mossad en de CIA. Een allegaartje aan perspectieven die misschien in de breedste zin van het woord ‘links’ zijn te noemen (hoewel ik daar in een aantal gevallen aan twijfel), maar die zich eigenlijk maar moeizaam tot elkaar verhouden.

Eenheid in verscheidenheid?

Dat die programmatische veelzijdigheid geen garantie is voor inhoudelijke tolerantie, blijkt overigens wel bij het eerste panel dat ik op zaterdagochtend aandoe. Het zou eigenlijk over Black Lives Matter moeten gaan. In grote lijnen doet het dat ook, maar de discussie ontaardt uiteindelijk in een woordenwisseling tussen de leden van op z’n minst vier verschillende trotskistische partijen in het publiek en een panellist met klaarblijkelijk stalinistische sympathieën. Inhoudelijk mag hun strategische meningsverschil interessant zijn, maar naarmate de discussie steeds meer over Trotski gaat – en steeds minder over Black Lives Matter – lijkt ook die relevantie ver te zoeken. Inmiddels in een baldadige bui sluit de stalinist af met de stelling dat we het leger moeten “overnemen”, om daarmee de politie militair van de kaart te vegen. Nou niet echt een praktische conclusie, met andere woorden.

Zo gaat het er bij veel panels aan toe. Een discussie over het Trans-Pacifisch Handelsverdrag (TPP) en de rol van financiële schuld binnen het kapitalisme wordt onderbroken door een bepleiter van “wereldcommunisme” (want dat is het enige juiste antwoord op iedere vraag), Debbie Bookchin’s lezing over het communalistische denken van haar vader Murray ontvangt een standaard leninistische repliek over de onmiskenbaar historische rol van het proletariaat, en ook buiten gaat de sektarische concurrentiestrijd tussen de verschillende Jehova-stalletjes onverminderd voort. De grote diversiteit lijkt inhoudelijke focus eerder in de weg te staan dan dat het leidt tot verdieping of tot een vruchtbare uitwisseling.

Van de straat naar de conferentiezaal – en terug?

Dat gezegd hebbende: natuurlijk is er op politiek vlak van alles gaande in de VS, en die recente ontwikkelingen komen ook op deze conferentie uitgebreid aan bod. In een aantal gevallen blijkt het echter niet evident hoe de ervaringen op straat te vertalen naar de meer theoretische context van een conferentiezaal. Men kan discussiëren over de doelmatigheid van Occupy Wall Street, maar persoonlijk denk ik nog altijd dat de inclusieve en horizontalistische organisatiestructuur van die spontane beweging op dat moment de juiste was. Occupy leek voor velen vooral een belangrijke leerschool in activisme en directe democratie, en ik spreek op Left Forum dan ook meerdere mensen die voor de herfst van 2011 niet of nauwelijks politiek actief waren. Juist de decentrale en informele organisatiestructuur van die beweging – een structuur die in het proces zelf ook voortdurend ter discussie stond – heeft daar ongetwijfeld aan bijgedragen. Maar de vraag blijft wel: hoe geef je zo’n beweging een meer duurzame en geconcentreerde vorm, nadat het tentenkamp door de politie is ontruimd? Er zijn veel deelnemers en panelleden die menen namens Occupy te kunnen spreken, maar niet zelden twijfelen ze aan elkaars representativiteit. In sommige gevallen beweren de Occupiers elkaar zelfs niet eens te kennen! Wat leek te werken voor het mobiliseren van revolutionair elan en het experimenteren met politieke alternatieven op het ene moment, haalt dus bakzeil wanneer men – vanuit een retrospectief standpunt – een eenduidig en motiverend verhaal probeert te vertellen. Het geeft me vooral te denken dat het principe van strategische diversiteit nog lang niet achterhaald is. Misschien noopt ieder moment wel tot een eigen tactiek en corresponderende organisatiestructuur, hetgeen noch een experimenteel spontanisme noch meer formele organisatievormen hoeft uit te sluiten. Maar veel Occupiers lijken daar vooralsnog niet aan te willen – net zoals hun meer partijgeoriënteerde critici, overigens.

Ook de demografische samenstelling van die dertienhonderd namen tellende groep panellisten is interessant: nog altijd lijkt een substantieel deel te bestaan uit academici, leraren en andere professionele sprekers. Aan de ene kant is dat logisch, want het spreken voor publiek is geen evidente aangelegenheid. Aan de andere kant leidt het er allicht mede toe dat inhoudelijke geschillen vaak belangrijker worden gevonden dan praktische samenwerking of uitwisseling. Ook intellectueel elitarisme ligt in zo’n geval op de loer. Dat gezegd hebbende: interessant is wel dat een opvallend groot deel van de aanwezige academici gelieerd is aan CUNY – een grote koepel van publieke ‘community colleges’ in New York. De stad telt daarnaast ook veel meer internationaal befaamde radicale theoretici, die voor een groot deel werkzaam zijn op de (hoger aangeschreven) private universiteiten (Columbia, NYU, The New School). Op het Left Forum lijkt ieder spoor van hen evenwel te ontbreken. Niet alleen de vertaalslag van concrete protestbewegingen naar de conferentiezaal lijkt dus maar met moeite te worden genomen – ook andersom lijkt het rijke intellectuele leven in New York zich maar moeilijk en deels te vertalen naar een meer praktisch gerichte context. En dat is voor beide kanten een gemiste kans.

Een heruitvinding van links?

Left Forum was, om kort te gaan, een weinig opbeurende ervaring. Niet zozeer omdat ik veel van de hierboven genoemde problemen en dilemma’s niet verwacht had – integendeel. De radicaal-linkse wereld hier lijkt vooral te kampen met eenzelfde mate van verdeeldheid die we ook aan de Europese kant van de oceaan gewend zijn. Aan de andere kant: juist in de VS is momenteel enorm veel gaande – rond racistisch (politie)geweld, de enorme kloof tussen arm en rijk, de strijd voor acceptatie van LGBTQ’s, en uiteenlopende milieu- en dierenrechtenproblematieken. En hoewel men daar zeer zeker receptief voor is op het Left Forum, blijft een echt enerverende of inspirerende kruisbestuiving met die praktische strijd vooralsnog uit.

In dat opzicht geldt voor de Amerikaanse revolutionairen hetzelfde als voor hun Europese kameraden. Willen we als radicaal-linkse beweging een grotere rol spelen in de sociale en politieke strijd die zich overal om ons heen afspeelt, dan zullen we harder op zoek moeten gaan naar manieren om onszelf – zowel theoretisch als in de praktijk – opnieuw uit te vinden. Radicalen zouden eigenlijk niets minder van zichzelf mogen verwachten.

Mathijs van de Sande