Democratische Partij: grafkamer van links activisme

In deze jaren was sprake van heftige arbeidersstrijd. Stakingen grepen vanaf 1933 om zich heen. Vooral de auto-industrie werd een sociaal slagveld. Maar ook in de textielindustrie, de rubberproductie, de mijnen woedde strijd. Arbeiders probeerden bonden onder hun eigen zeggenschap te vormen, arbeiders begonnen sit-in-stakingen, bedrijfsbezettingen. Vanuit de gevestigde vakbondswereld, belichaamd door de AFL, speelden bestuurders en vakbondsorganisatoren hierop in. Ze zetten zich aan het hoofd van nieuwe vakbondsinitiatieven, duwden de zeggenschap van arbeiders zelf zoveel mogelijk opzij, en smeedden uit de aanvankelijk onbeheersbare strijd een “verantwoordelijk opererende” vakbeweging. Staughton Lynd liet in “What is ‘Alternative Unionism’?” zien hoe in dit proces het radicalisme van onderop systematisch afgebouwd werd ten guste van een systeembevestigend soort vakbeweging die zich verbond met vooral de Democratische partij. Die vakbeweging werd de CIO, die nog weer later alsnog met de formeel nog conservatiever AFL fuseerde. Deze vakbeweging verbond zich veelal met de Democratische partij die arbeidswetgeving doorvoerde om een overleg-economie op gang te brengen om de sociale vrede te redden en tegelijk groeiende koopkracht en dus afzet te bevorderen. Het idee was: arbeidersstrijd te kanaliseren binnen de gevestigde orde, via loonsverhoging en sociale wetgeving inkomens aan de onderkant verhogen om aldus langs Keynesiaanse weg de economie een boost te geven. Vakbonden kregen inbreng in die lonen, op voorwaarde dat ze het monopolie van managers en directies op de werkvloer accepteerden. En in ruil voor loonstijgingen gingen ze met productiviteitsstijgingen – en dus hogere werkdruk – akkoord. Arbeiders kregen een hoger inkomen. Arbeiders werden ook vastgeklonken aan een infernaal lopende-band-productiesysteem. En als ze daartegen protesteerden kregen ze van ‘hun’ vakbond te horen dat staken niet mocht gedurende het lopende arbeidscontract, dat dan ook nog eens voor meerdere jaren ineens was afgesloten. Dit was vakbondsmacht ten bate van het kapitaal en ten koste van arbeiders. Dít was de sociale basis van de ‘progressieve’ vleugel van de Democratische Partij: een vakbeweging die in ruil voor inkomensstijging arbeiders volstrekt aan despotisch management en haar jacht op productiviteit had uitgeleverd. En dit was dan de línkervleugel van de partij, prominent onder de presidenten Kennedy en Johnson. De rechtervleugel van diezelfde partij liet intussen sit-ins van zwarten die tegen rassenscheiding vochten uiteenknuppelen, met honden en waterkanonnen uiteendrijven. Overdag althans. Want ‘s nachts trok een deel van diezelfde partij een wit kleed aan, zette een witte puntmuts op en ging over tot lynchings. De apartheid bezweek uiteindelijk, om plaats te maken voor verdekter en informeler soorten van racisme. Openlijke die hard racisten voelen zich bij de Democratische Partij tegenwoordig minder thuis dan bij Republikeinen. Er is wat dat betreft iets veranderd. Maar de reactionaire wortels van de Democratische Partij mogen best iets beter in het bewustzijn van linkse mensen gegrift worden.

Peter Storm in Democratische Partij: grafkamer van links activisme (Ravotr)