Woorden

Wat is de meest gebruikte toets op het toetsenbord van een schrijver voor de Doorbraak-krant? Is het de A van anti-kapitalisme, anarchisme en anti-kolonialisme? Of de S van socialisme, syndicalisme, en solidariteit? Of zelfs de Z van Zwart Blok en Zwarte Piet? Nee, het is het aanhalingsteken – gebruikt voor alle woorden die je eigenlijk liever niet zou willen gebruiken, maar die zo ingeburgerd zijn dat je er bijna niet meer omheen kunt.

Grote delen van ons politieke vocabulaire zijn de laatste tijd gekaapt door het rechtse discours. Je kan het bijna niet meer over vrijheid hebben zonder aan “de partij voor…” te denken. Het woord veiligheid roept alleen nog maar associaties op met politie en repressie. Maar er zijn ook woorden die zo normaal zijn geworden dat ze niet meer eens politieke betekenis lijken te hebben.

Werkgevers

Een veelgenoemd voorbeeld daarvan is het onderscheid tussen “werkgevers” en “werknemers”. Bijna dagelijks hoor je deze termen, maar wie vraagt zich af wie het nu eigenlijk is die werk geeft, en wie het neemt? Zijn het niet de bazen die het werk nemen, en de arbeiders die het werk geven? De term “arbeidsmarkt” daarentegen lijkt onschuldig, maar is juist expliciet en eerlijk: je moet je steeds weer opnieuw verkopen als arbeider op deze markt, en dan maar hopen dat je een goede prijs kunt krijgen. We zijn zo gewend aan de scheve machtsverhoudingen op het gebied van werk dat je mensen zelfs hoort zeggen dat ze van hun baas een bepaald project of taak “mogen” uitvoeren. Alsof ze er dankbaar voor moeten zijn, terwijl het toch de baas is die er echt blij van wordt.

Als het gaat om misleidende terminologie, dan is het echter de huidige neo-liberale economische taal die ver uitsteekt boven de rest. Dan gaat het bijvoorbeeld over “flexibilisering”, waarmee meestal de afbraak van sociale rechten en vaste arbeidsstructuren wordt bedoeld. Eigenlijk een grote stap terug in de tijd dus, die dan ook nog aangeduid wordt met de term “modernisering”. En als je het maar vaak genoeg over “de welvaart” en “groei van de economie” gaat hebben, vergeet je misschien ook te vragen aan wie deze welvaart dan wel ten goede komt.

Kwetsbaar

De mensen die niet rijk worden van de welvaart, worden met betuttelende woorden gekleineerd. Ze worden als “kwetsbaar” aangeduid, beschreven als “de onderkant” van de samenleving die verheven moet worden. Het zijn mensen met “een lage sociaal-economische status”, terwijl ze eigenlijk gewoon arm zijn. Mensen die geen betaalde baan hebben, zijn “werkloos en zitten op de bank”. Ze moeten geholpen worden om “hun arbeidspotentieel” te ontvouwen, wat betekent dat ze onder druk hun dagen in een callcenter moeten doorbrengen.

Sommige van deze woorden hoeven we helemaal niet te gebruiken. Anderen zijn inmiddels zo ingeburgerd dat je er nog maar moeilijk omheen komt. “Ingeburgerd” bijvoorbeeld. Toch heeft het nut, en is het interessant er af en toe bij stil te staan welke woorden we gebruiken en wat voor betekenis en lading ze hebben. Er bestaan natuurlijk hele boekwerken over welke taal we beter wel of beter niet kunnen gebruiken. Maar voor de “pragmaticus” is er altijd nog het aanhalingsteken.

Gregor Eglitz