De oorlogsmisdaden van premier Colijn moeten nu aan de kaak worden gesteld

Precies 100 jaar geleden nam Hendrikus Colijn de leiding over van de Anti Revolutionaire Partij. Al snel daarna werd hij minister van Financiën en vervolgens leidde hij als minister-president vier kabinetten. Van 1933 tot en met 1939. Veertig jaar daarvóór was deze politicus met een militaire carrière in Indonesië begonnen. Hij had een belangrijke rol in de Atjeh-oorlog en tijdens de zogeheten Lombok-expeditie. Hij werd daar later voor beloond met de militaire Willemsorde. Een aan die Lombok-expeditie deelnemende jonge luitenant schreef aan zijn geliefde een brief. Die ging over de strijd die hij als bevelvoerend officier op Lombok leverde met een opstandige bevolking – mannen en vrouwen – die zich met speren en klewangs tegen het Nederlandse, met snelvuurgeweren bewapende koloniale gezag verzetten. Een citaat uit zijn brief: “Ik heb er één gezien die, met een kind van ongeveer half jaar op den linkerarm, en een lange lans in de rechterhand op ons aanstormde. Een kogel van ons doodde moeder en kind. We mochten toen geen genade meer geven. Ik heb negen vrouwen en drie kinderen, die genade vroegen, op een hoop moeten zetten en ze zoo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar het kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten.” De vrouw aan wie hij zijn brief gestuurd had, schreef in de kantlijn “Hoe vreeselijk!!”. “Hoe vreselijk”, er zijn kennelijk vrouwen voor nodig om gebeurtenissen als deze vanuit menselijk standpunt te beoordelen. Deze luitenant die zijn geliefde over zijn misdrijven schreef, werd later minister president van Nederland. De brief was van Hendrikus Colijn. Die brief bevindt zich in het archief van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme. Vlak vóór de uitroeiing van onschuldigen die wij op 4 mei herdachten, werd onze rechtsstaat geleid door een minister-president die negen om genade vragende Balinese vrouwen en drie kinderen liet afslachten. Wat zegt dit over onze rechtsstaat? En wat zegt het dat de slachtpartijen en koloniale onderwerping van Indonesië in de vorige eeuw officieel werd aangeduid als “ethische politiek”, de “ethische richting” in de koloniale politiek? We moeten dit beschouwen als een historisch staaltje desinformatie. Het nietsontziend – met gruwelijke slachtpartijen – onderwerpen van een bevolking, werd als een ethische opdracht geformuleerd; het ging immers om het civiliseren van een bevolking in gekolonialiseerd gebied om haar tot een westerse beschaving te ’verheffen’. Het “hoe vreeselijk” dat de echtgenote van Colijn uitsprak toen ze zijn brief las, heeft méér met verheffing te maken. Dat besef van goed en kwaad was er ook toen al, en kon uitgesproken worden. Maar zo lang het alleen maar in de kantlijn werd genoteerd en desinformatie en propaganda over slachtpartijen vanuit de overheid als ethisch noodzakelijk werden voorgesteld, verdween de beschaving uit beeld. Beschaving en onze zorg voor de rechtsstaat vereisen dat we het Kwaad waaraan Colijn deelnam, ook al is dat meer dan een eeuw geleden, onder ogen zien, historisch onderzoeken en in termen van recht beoordelen.

Peter Nicolaï in De oorlogsmisdaden van premier Colijn moeten nu aan de kaak worden gesteld (Bnnvara.nl)