“De politie vindt dat ik niets moet doen tegen de racistische agressie van mijn buurtgenoten”

Wie te maken krijgt met racisme van de straat, die wordt vaak ook nog eens geconfronteerd met racisme van de staat, met institutioneel racisme. Wie de racistische agressie van witte buurtgenoten probeert te stoppen door aangifte te doen bij de politie, die stapt in een moeras van laksheid en traagheid. Of nog erger: men houdt de witte daders de hand boven het hoofd en laat hen onbekommerd hun gang gaan. Sandra Moti kan erover meepraten, zo blijkt uit een gesprek met haar.

Moti is een zwarte alleenstaande ouder met een peuter van twee jaar. Ruim een jaar geleden verhuisde ze naar de Nijmeegse wijk Kolping, waar overwegend witte mensen wonen. Daarvoor had ze ongeveer vijftien jaar lang in de omgeving van deze wijk gewoond. Kolping is een pas gerenoveerde buurt die in de loop der jaren de reputatie had opgebouwd van een probleemwijk waar je maar beter niet kunt zijn. Volgens Moti is het de bedoeling dat de wijk na de renovatie een gemengder karakter moet gaan krijgen, met meer niet-witte bewoners. Misschien in de hoop dat het imago van probleemwijk dan vanzelf gaat afslijten. “De huizen zijn weliswaar gerenoveerd, maar niet luxueuzer gemaakt”, legt Moti uit. “Rijkere mensen zouden hier nooit willen wonen. Wel heeft de gemeente vluchtelingen in deze wijk geplaatst.”

Getreiter

Op de plek waar Moti eerder woonde, had ze nooit problemen met buurtgenoten. Dat is sinds haar komst naar Kolping enorm veranderd. “Toen ik hier pas kwam wonen, kreeg ik te maken met witte kinderen die bij mij belletje gingen trekken”, vertelt ze. “Ik heb hen er vaak op gewezen dat ze dat niet moesten doen. Mijn zoontje heeft namelijk chronisch last van oorontstekingen en slaapt daardoor slecht. Hij heeft zijn rust hard nodig, ook overdag, maar door het belletje trekken wordt hij steeds wakker. Ik heb mijn buurtgenoten, zowel kinderen als ouders, gevraagd om begrip te hebben voor dit probleem. Maar ze wilden niet luisteren. Ze zeiden dat ik niet moest ‘zeiken’. Ik werd bedreigd met opmerkingen als ‘Ik ga je helemaal in elkaar slaan’ en ‘Ik ga je pakken’. Toen ik er op bleef aandringen dat het getreiter moest stoppen, lieten ze me weten: ‘Jij hebt er zelf voor gekozen om in onze wijk te komen wonen. Dus wen er maar aan dat je getreiterd zult worden.’ De boodschap was duidelijk: als zwarte vrouw was ik niet welkom in ‘hun’ witte wijk.”

“Na een tijd werden de pesterijen van de kinderen nog intensiever. Ze gingen waterballonnen tegen mijn woning aangooien, tegen mijn voordeur trappen en klepperen met de brievenbus. Die pesterijen vonden iedere middag of avond plaats. Ik bleef de kinderen keer op keer waarschuwen, maar niets hielp. Toen het steeds meer uit de hand liep, zei ik tegen de kinderen: ‘Als je nog een keer zo vervelend doet, dan krijg je een klap’. Op 22 juni escaleerde het helemaal. De moeder van een van de kinderen kwam bij me langs, en ook de vader en een oma. De moeder begon aan mijn haar te trekken en sloeg me in elkaar. Ik werd van achteren vastgehouden. Ik raakte even buiten bewustzijn en had uiteindelijk een hersenschudding, een blauw oog, schrammen en een verstuikte enkel. En minder haar op mijn hoofd. De mishandeling vond plaats in het bijzijn van mijn zoontje, die keihard begon te huilen. Hij moet in angst opgroeien. Tot nu toe durft hij niet meer alleen te slapen. Hij is al meerdere keren huilend wakker geworden. De mishandeling is erg traumatiserend voor hem geweest. Mijn zoontje en ik zijn door de witten in deze buurt in feite vogelvrij verklaard, zo beleef ik het.”

Smoesjes

“Ik denk dat ik de politie ondertussen al wel tien keer op de hoogte heb gebracht van de pesterijen. Nadat ik digitaal aangifte had gedaan, stopte het getreiter even. Maar al snel begon het weer. Ik heb daarna opnieuw aangifte gedaan, het Sociaal Wijkteam erop gewezen en de ouders van de pestende kinderen erop aangesproken. De politie belde mij een keer, want er was een nieuwe wijkagent aangesteld. Zij zou de volgende dag bij me langskomen. Maar tot nu toe is dat nog steeds niet gebeurd. Die laksheid zie ik voortdurend terug bij de politie. Ik probeerde daarom maar weer om met de ouders te praten. Dat had geen enkel effect. In hun ogen ben ik het probleem. Zij zijn engelen en ik ben de boze heks, zo is hun houding. Ook de wijkbeheerder gaf niet thuis. Hij liet me weten dat hij niets zou gaan doen. Ik moest het zelf maar oplossen.”

“De politie heeft me er steeds van proberen te weerhouden om aangifte te doen van het getreiter en de mishandeling. ‘Wij zijn er alleen om grote boeven te vangen, we zijn er niet voor zulke kleine zaken’, durfde de politie zelfs een keer tegen me te zeggen. Vlak na 22 juni kreeg ik van de politie te horen dat het vanwege de coronacrisis niet mogelijk was om meteen aangifte te doen. Ik moest daarvoor eerst een afspraak maken voor het doen van een telefonische aangifte. Dat kon pas op 9 juli. Terwijl ik op die dag telefonisch in gesprek was met de politie, luisterde een witte vertrouwenspersoon van mij mee. De politie drong er bij mij flink op aan om toch maar geen aangifte te doen. Dat zou beter zijn, want ‘de wijk heeft een bepaalde naam’ en ik zou het alleen maar moeilijker krijgen als ik de politie zou inschakelen. Ik kreeg sterk de indruk dat de politie niets wilde doen tegen de witte agressie, omdat er dan onrust in de wijk zou gaan ontstaan en de politie daar geen zin in heeft. Naar mij toe heeft de politie wel vaker gesuggereerd dat men ‘bang’ is voor de witte wijkbewoners, dat men hen niet onder controle kan krijgen als de boel in de wijk zou gaan exploderen. Dat zijn gewoon smoesjes, vind ik. Als de politie zou willen, dan kan men de racisten in de wijk best aanpakken, hoor. Waar een wil is, is een weg, toch?”

Wit privilege

“Maar volgens de politie zou ik het getreiter en de mishandelingen gelaten moeten ondergaan. Ik zou niets moeten ondernemen en moeten zwijgen, alsof de racistische intimidatie dan ineens als sneeuw voor de zon zou verdwijnen. Het is echt onderdeel van het witte privilege om passief te willen en te kunnen blijven bij racisme tegen zwarte mensen, en om zo de witte agressor te beschermen en een vrijbrief te geven voor het plegen van strafbare feiten. Toch lukte het me om op die 9 juli aangifte te doen. Maar dat kwam alleen omdat de witte vertrouwenspersoon mij steunde en tijdens het telefonische gesprek nog eens herhaalde wat ik al had ingebracht. Ik spreek met een accent en zij niet, dus de politie zal wel hebben begrepen dat ik zwart ben en zij wit. Als een witte het zegt, dan nemen andere witten het meteen veel serieuzer. Zo gaat dat overal in een samenleving vol institutioneel racisme. Inmiddels is trouwens gebleken dat de politie bij het opnemen van deze aangifte veel fouten heeft gemaakt. Mijn advocaat heeft hen moeten aanmanen om die fouten ongedaan te maken. Ik zou een kopie van de herstelde aangifte ontvangen, maar die heb ik nog niet gekregen. Het komt er dus op neer dat ik er nog steeds geen bewijs van heb. En ik heb ook nog steeds geen inzage kunnen hebben in de gegevens die de politie zou moeten hebben geregistreerd naar aanleiding van alle eerdere meldingen die ik heb gedaan.”

“Ik heb mijn zaak ook onder de aandacht gebracht van het anti-discriminatiebureau. Ik vond het schokkend om te merken dat men daar zo op één lijn zat met de politie. Evenals de politie beweerde men bij het bureau dat er geen sprake zou zijn van bedreiging. En ook niet van racisme, want dat zou er alleen zijn ‘als je geen werk of woning krijgt’ en een witte persoon wel. Het bureau vindt wel dat er sprake is van ‘ongelijke behandeling’, omdat de politie niets heeft gedaan om de overlast te stoppen. Maar men spreekt zich niet uit over het racistische karakter van de overlast. Dat vind ik best kwalijk. Hoe dan ook, ik doe mijn mond wel open en ik blijf strijden tegen dit soort racistische agressie. Iedereen die mij wil steunen in deze strijd, is van harte welkom.”

Harry Westerink