We hadden eerder moeten ingrijpen (Dagboek van Morgen)

Toch, weer, enorm geschrokken van de beelden uit Zuid-Frankrijk. Mijn liefste vriend ooit deelde ze; de droogte is daar tot in alle lagen van de aarde getrokken. Ook de zorgvuldig herkweekte lavendel en zonnebloemplateaus zijn verdwenen; de modderrivier van vorige week bleek funest.

Mijn neus krult en lacht bij de herinnering aan die dieppaarse en meer dan oranjegele pracht. Hoe we daar in adolescentie uren struinden in de aangrenzende velden met wolken vlinders om onze hoofden, kauwend op grassprieten, katerwijn lurkend, mijmerend over een toekomst die eindeloos scheen.

Zijn man en famille hebben onderdak gevonden in de houten huizen onder Dijon. Daar is het “nog te doen”, schreef hij, “hoewel ze met velen op een klein oppervlak moeten toekomen met water en voedsel, is de sfeer goed en strijdvaardig. Jij zou daar fijn aarden, ouwe anarchist!” Lees de tranen door zijn woorden heen; weet van zijn worstelingen, het verdriet dat tot in zijn tenen woont. Verdriet om wat was en om wat ging komen, toen, jaren terug. Want ja, we wisten het allemaal.

We spraken veertig, dertig, twintig jaar terug vaak over wat nu is. Wat waren we jong; zo elastisch, vol van onszelf ook, maar bovenal van onze gedeeld adem, van de strijd die we proefden onder onze huig, in onze dansende benen met jonge longen en met diepe teugen tekenden wij de dag van morgen. We zouden een vrije wereld maken en we droomden hardop, soms, nee, meer dan soms, bitter schertsend om onze perceptie want, wat waren we ook wit en naïef en, ach. Hij was altijd optimistisch en kon hard vloeken om mijn bij vlagen pessimistische en pragmatische inslag; “jij bent zo Nederlands”, zei hij dan. “Kus de kaas uit mijn kop”, fluisterde ik verstrengeld in nog aangenaam warme nachten die lengden tot de slaap.

Hij stelt vaak, vaker dan voorheen, dat we harder hadden moeten ingrijpen. “Onze tomeloze overtuiging, die verlammende moraal en altijd weer de twijfel heeft ons welhaast bevrijd van ons eigen geweld, maar ze ermee weg laten komen. Hadden we het maar gedaan, toen het nog kon.” “Jij oude saboteur”, schertst mijn weerwoord wat geen weerwoord is, doch een erkenning van een discussie, een praktijk, waarin wij elkaar bijstonden, verloren en hervonden in de jaren voor vandaag.

Diep en lang gehuild nadat de internettijd voorbij was. Mis zijn energie, zijn warmte ook. Het is soms erg kil hier in het Brabantse zuiden, mis wel meer kameraden. Ach, ik stop met schrijven, heb zo geen zin in herinneringen waardoor ik mij pijnlijk bewust ben (wanneer niet?) van wat toch ons linkse manco was. Spreekt hier mijn leeftijd, de kou die mijn botten desperaat kan verkillen, of ben ik nog altijd te “Nederlands”?

PS. Nog even over het wijkradenbeheeroverleg; er zijn drie woongroepen vertrokken naar hogere gebieden. We balen enorm, want ons aantal slinkt heel snel en we hebben juist nu meer handen en voeten nodig. Vorige week deed een kleine fascistische bende weer een poging tot sabotage rondom de kassen. Ze werden bijtijds gespot en zijn goed aangepakt. Wacht…

Buurvrouw loopt net binnen met het laatste nieuws; er komen vijf families bij! Voel de zwaarte uit mijn kop vloeien… Later, ciao ciao.

Puk Pent

(“Dagboek van Morgen” is een serie dagboeknotities over het leven van alledag in een nabije post-kapitalistische toekomst. Hoe leven we met elkaar en alle natuur samen wanneer de (natie)staat is afgeschaft.)